Tweede Brief van Petrus
Twee
Petrus 1
Opschrift
(1:1-2)
Συμεων
Πετρος δουλος
και αποστολος
Ιησου Χριστου
τοις ισοτιμον
ημιν λαχουσιν
πιστιν εν
δικαιοσυνη του
θεου ημων και
σωτηρος Ιησου
Χριστου·
1 Simon Petrus, slaaf en apostel
van Yeshua Masjiach, aan hen die - in rechtvaardigheid van onze God en redder
Yeshua Masjiach - een even kostbaar geloof als wij verkregen¹:
¹ De brief
is gericht aan hen die een even kostbaar geloof
als wij verkregen. De wij zijn blijkbaar Yeshua’s
apostelen, omdat
a. Petrus zichzelf een apostel noemt, en
b. hij in het transfiguratievisioen
van 2Pt 1:16-18 eveneens melding maakt
van wij en daarmee
zichzelf en de apostelen Johannes en Jakobus op het oog heeft;
c. Petrus in 2Pt 3:2 te kennen geeft dat de lezers de
leer van de Masjiach door jullie apostelen hebben ontvangen.
Bijgevolg zijn de lezers - krachtens Gods
rechtvaardigheid en op basis van het apostolische onderwijs - begunstigd met
een geloof dat van gelijke waarde is als dat van hun onderwijzers.
Vergelijk Jh 17:20; Rm 10:17; 1Jh 1:3.
Volgens 2Pt
3:1 moeten dezen de zelfden zijn als zij aan wie de Eerste Brief was
geadresseerd: Uitverkorenen, tijdelijke vreemdelingen der diaspora van Pontus,
Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië, Joden derhalve die
vanaf Pinksteren eveneens tot geloof in hun Masjiach waren gekomen (Rm 11:5, 7).
Zie noot 3 bij 1Pt 1:1.
χαρις
υμιν και
ειρηνη
πληθυνθειη εν
επιγνωσει του
θεου και Ιησου
του κυριου
ημων
2 genade en vrede worde jullie vermeerderd in verdiepte kennis¹ van God
en van Yeshua, onze Heer.
¹ Bij επιγνωσις gaat het om precieze,
nauwkeurige, juiste, of verdiepte kennis, iets wat de lezers dringend nodig
hebben om de misleidende leringen van de dwaalleraren te kunnen doorzien en te
weerstaan. Zie vanaf 2Pt
2:1.
Gods voorzieningen om in het geloof te blijven
(1:3-11)
Ως
παντα ημιν της
θειας δυναμεως
αυτου τα προς
ζωην και
ευσεβειαν
δεδωρημενης
δια της επιγνωσεως
του καλεσαντος
ημας ιδια δοξη
και αρετη, δι
ων τα τιμια και
μεγιστα ημιν
επαγγελματα
δεδωρηται, ινα
δια τουτων
γενησθε θειας
κοινωνοι φυσεως
αποφυγοντες
της εν τω κοσμω
εν επιθυμια
φθορας.
3-4 Zoals
van zijn goddelijke kracht ons alle dingen vrijelijk geschonken zijn die leven
en godsvrucht betreffen, door de verdiepte kennis van hem die ons riep door
eigen heerlijkheid en voortreffelijkheid¹, door welke hij ons de kostbare en
grootse beloften heeft verleend, opdat gij
daardoor deelgenoten van de goddelijke natuur zoudt worden², ontkomen aan het
verderf dat door begeerte in de wereld [is]³.
¹ Via de weg van verdiepte
kennis is Gods gunst jegens hen inderdaad
vermeerderd, onder meer doordat zij -zoals in de eerste Brief al tot
uitdrukking kwam - wederverwekt zijn, niet uit vergankelijk maar onvergankelijk zaad,
door Gods levend en blijvend woord.
Zie het commentaar op 1Pt 1:3, 22-23.
In hoofdstuk 1 wil de auteur zijn lezers doordringen van de buitengewoon grote
genadevoorrechten die in Masjiach Yeshua hun deel zijn geworden. Wanneer zij zich
ten volle realiseren hoe groots die hun geschonken zaken zijn, welke met hun
geloof in de Masjiach samenhangen, zullen zij in staat zijn met afschuw
weerstand te bieden aan de verleiders en hun dwaalleer.
Omdat in vers 2 de Masjiach als laatste wordt genoemd, moeten wij ook aan hém
denken als er melding wordt gemaakt van zijn goddelijke kracht en van het feit dat
hij ons
riep door eigen heerlijkheid en voortreffelijkheid.
Met die beschrijving wordt blijkbaar terugverwezen naar zijn menselijk bestaan.
Toen Gods Zoon Yeshua hier op aarde verbleef, weerspiegelde hij volkomen zijn
hemelse Vader, in het bezit van diens kracht, uitstralend een goddelijke
heerlijkheid en waardigheid [αρετη; waardigheid, deugd,
voortreffelijkheid], die niettemin zijn eigen, persoonlijke bezit
waren. Daardoor werden veel oprechte Joden tot hem getrokken; als zijn
leerlingen sloten zij zich gaarne aan bij hem die zij
als de
Heilige Gods erkenden.
In de Eindtijd zal evenzo een Joodse Rest op diezelfde basis alsnog geroepen
worden, om de grondslag te vormen van de koninklijke priesterschap van
het aardse deel van het Israël Gods dat in het
Millennium tot zegen van de Heidenvolken moet worden.
Jh 6:44-46, 68-69; 14:9; Gl 6:16; Op 20:6.
² Met de heerlijkheid en voortreffelijkheid van de Masjiach hangen samen
de vrijelijk geschonken, kostbare en buitengewoon grote beloften: Niet minder
dan de hoop deel te krijgen aan de goddelijke natuur, zoals ook in 1Jh 3:2 in het
vooruitzicht wordt gesteld, met de beperking dat nog zal moeten blijken wat
delen in de goddelijke natuur precies behelst:
Geliefden, thans
zijn wij [al] kinderen van God; en wat wij [precies] zullen zijn, is nog niet openbaar
gemaakt. We weten echter dat - wanneer
het wordt geopenbaard - wij aan hem gelijk zullen zijn, omdat wij hem zullen zien
zoals hij is.
³ Thans
heerst echter nog het verderf dat - samen met de zonde en de zondige
begeerte - de wereld is binnengekomen (Rm 8:20-22).
Aangezien deze situatie wordt vermeld in antithese tot het aangekondigde
deelhebben aan de goddelijke natuur, mag men concluderen dat met de term goddelijke
natuur in deze context wordt gedoeld op heiligheid, het terugontvangen
van de heerlijkheid Gods die nu nog buiten het bereik van de
Adamitische mens is (Rm 3:23).
Bijgevolg zal in het Millennium de Joodse Gemeente een zelfde heerlijkheid en
voortreffelijkheid uitstralen als die welke Yeshua bezat toen hij op aarde
verbleef.
Voor de Heidenvolken zal dit een duidelijk teken zijn dat hun koningen en
priesters de waardige, aardse vertegenwoordigers zijn van het glorierijk
Messiaanse koninkrijk.
και αυτο
τουτο δε
σπουδην πασαν
παρεισενεγκαντες
επιχορηγησατε
εν τη πιστει
υμων την
αρετην, εν
δε τη αρετη την
γνωσιν, εν δε
τη γνωσει την
εγκρατειαν, εν
δε τη
εγκρατεια την
υπομονην, εν δε
τη υπομονη την
ευσεβειαν, εν
δε τη ευσεβεια
την φιλαδελφιαν,
εν δε τη
φιλαδελφια την
αγαπην.
5-7 En juist met het oog daarop
moet gij - met aanwending van alle
inspanning¹ - in je geloof de deugd verschaffen², maar in de deugd de kennis, in
de kennis de zelfbeheersing, in de zelfbeheersing de volharding, in de
volharding de godsvrucht, in de godsvrucht de broederliefde, in de
broederliefde de [goddelijke] liefde.
¹ Aan de kostbare en buitengewoon grote
beloften moet
een grote toewijding van de kant der uitverkorenen beantwoorden.
² Hun is het voorrecht van het geloof geschonken. Maar dat geloof moet niet op zichzelf blijven, maar veeleer
geschraagd en tot productiviteit gebracht worden door de aanvulling met andere
deugden. Daarmee zal de verdiepte kennis dan waarlijk tot
uitdrukking komen.
ταυτα
γαρ υμιν
υπαρχοντα και
πλεοναζοντα
ουκ αργους
ουδε ακαρπους
καθιστησιν εις
την του κυριου
ημων Ιησου
Χριστου
επιγνωσιν·
8 Want
als deze dingen bij jullie bestaan en overvloedig worden, maken zij jullie niet
onwerkzaam, noch onvruchtbaar, wat betreft de verdiepte kennis van onze Heer
Yeshua Masjiach.
ω γαρ
μη παρεστιν
ταυτα, τυφλος
εστιν
μυωπαζων,
ληθην λαβων
του καθαρισμου
των παλαι
αυτου
αμαρτιων.
9 Want
hij bij wie deze dingen niet aanwezig zijn, is blind, kortzichtig, daar het hem
ontgaan is dat hij de reiniging ontving van zijn zonden van lang geleden¹.
¹ Nu onthult Petrus wat er
met een Joodse broeder aan de hand is wanneer het deze ontbreekt aan de deugd, de kennis, de
zelfbeheersing, de volharding, de godsvrucht, de broederliefde
en de liefde. Hij heeft namelijk niet goed om zich heen
gekeken, niet scherp onderscheiden dat Masjiach Yeshua het tegenbeeldige
zoenoffer voor de zonden heeft gebracht, waardoor de reiniging van ieders
zonden in principe beschikbaar is gekomen. Zoals in Hb 1:1-3 is
aangegeven:
In de
oudheid heeft God veelvuldig en op veel manieren tot de vaders gesproken in de
profeten. Op het laatst van deze dagen heeft hij tot ons gesproken
in [een] Zoon, die hij heeft gesteld
tot erfgenaam van alle dingen, door wie hij ook de wereldperioden heeft
gemaakt. Hij die afstraling der heerlijkheid is en nauwkeurige afdruk van
zijn wezen, en die alle dingen in stand houdt door het woord van zijn kracht,
heeft, nadat hij een reiniging van de
zonden tot stand had gebracht, plaatsgenomen aan de rechterhand der Majesteit in verheven plaatsen.
Daarbij gaat het om
alle zonden, hoe lang geleden ook begaan. Paulus heeft die belangrijke leer
toegelicht in Hb 9:24-26. Yeshua hoefde zijn offer
slechts éénmaal te brengen; het is zó doeltreffend dat het niet van jaar tot
jaar herhaald hoeft te worden. Het heeft zowel terugwerkende- als
vooruitwerkende kracht; het effect ervan gaat helemaal terug tot op alle mensen
die sinds de grondlegging der wereld op aarde hebben geleefd. Tegelijkertijd
ziet het óók vooruit naar allen die nog in de toekomst zouden leven; mensen van
alle generaties kunnen door geloof van hun zonden worden gered. Zie ook het
commentaar bij 1Pt 1:20.
Tot nu toe wordt dit door de Joden als volk niet
onderkend. Het liefst willen zij een Derde tempel bouwen en de oude offercultus
van de Mozaïsche wetgeving laten herleven. In Romeinen 11 karakteriseerde Paulus die
visie als verharding wegens ongeloof, reden waarom Israël als
volk door God werd opgesloten in ongehoorzaamheid. In onze tekst gebruikt
Petrus de termen blindheid, kortzichtigheid voor zulk een houding van ongeloof.
Een Jood die door dit ongeloof wordt gekenmerkt, zal bijgevolg ook geen gehoor
kunnen geven aan Petrus’ oproep in de vv 5 tm 7,
t.w. het geloof schragen of kracht bijzetten door de deugd…etc.
Mocht hij al iets begrepen
hebben van de aard van Gods kostbare en zeer grootse beloften (vers 4), dan is het hem
in ieder geval ontgaan dat de vrije schenking daarvan geheel berust op de
kracht van Yeshua’s verlossend offer.
διο
μαλλον, αδελφοι,
σπουδασατε
βεβαιαν υμων
την κλησιν και
εκλογην
ποιεισθαι·
ταυτα γαρ
ποιουντες ου
μη πταισητε
ποτε·
10 Daarom,
broeders, beijvert je des te meer om jullie roeping en uitverkiezing vast te
maken; want door dit te doen zullen jullie beslist nooit struikelen¹.
¹ De aansporing beijvert je des te meer komt overeen met aanwending van alle inspanning in vers 5, d.i. met grote
waardering reageren op hun roeping en uitverkiezing, alsook op de kostbare en zeer grote beloften waarmee zij begunstigd zijn.
In Hb 6:4-5, 11-12 krijgen deze Hebreeën
van de Eindtijd een soortgelijke aanmoediging, en ook daar in een soortgelijke
context, t.w. een gepaste reactie geven op:
- hun geestelijke verlichting;
- het smaken van de hemelse gave;
- deelgenoten geworden van heilige geest;
- het proeven van het voortreffelijke woord van God en krachten van
de komende eeuw.
ουτως
γαρ πλουσιως
επιχορηγηθησεται
υμιν η εισοδος
εις την
αιωνιον βασιλειαν
του κυριου
ημων και
σωτηρος Ιησου
χριστου.
11 Want
aldus zal jullie rijkelijk¹ de ingang in het eeuwige koninkrijk van onze Heer
en redder, Yeshua Masjiach, worden verschaft.
¹ Waarom rijkelijk [πλουσιως]? Is het niet zo dat aan
iemand wel of niet goedgunstig de toegang tot
het Messiaanse koninkrijk wordt verleend?
Dat is in principe waar, maar de wijze waarop de heiligen van het Opperwezen het koninkrijk in ontvangst
zullen nemen - na zóveel verdrukkingen te hebben geleden en
na zóveel correctie te hebben ontvangen - zal zo groots zijn; zo ruimschoots,
dat terecht van rijkelijk mag worden gesproken (Dn 7:18, 27; Op 7:9-17; 22:14). Zie Ks 3:16 voor het gebruik van dit bijwoord.
Psalm 118:17-24 vermeldt profetisch over hun ingang in het koninkrijk van de
Masjiach:
Mij wacht niet de dood - ik mag
leven en verhalen hoe YHWH handelt. Zwaar getuchtigd heeft Hij mij, YHWH, maar
de dood heeft Hij van mij geweerd. Ontsluit mij gerechtigheidspoorten, laat mij
ingaan en loven YHWH. ‘Ja, dit is de poort van YHWH: de rechtvaardigen mogen
hier ingaan.’
Ik loof U dat Gij mij verhoord hebt: door U gewerd mij bevrijding. De steen die
de bouwers verwierpen thans is hij tot hoeksteen geworden; door de Heer kreeg
dit zijn bestand: het deed zich ons voor als een wonder. Zie, deze dag
schept de Heer, laat ons hem vieren met vreugde.
(1:12-15)
Διο
μελλησω αει
υμας υπομιμνησκειν
περι τουτων,
καιπερ ειδοτας
και εστηριγμενους
εν τη παρουση
αληθεια
12 Daarom zal ik er altijd op uit
zijn jullie aan deze dingen te herinneren,
ofschoon jullie ze weten en bevestigd zijn in de waarheid aanwezig [bij jullie]¹.
¹ Letterlijk: de aanwezige waarheid; de kennis der waarheid zoals
nu beschikbaar. Gods voornemen wordt - zelfs aan zijn vertrouwelingen -
progressief geopenbaard. Vergelijk Dn 12:9; Am 3:7; 1Pt 1:10-12; 1Jh 3:2.
δικαιον
δε ηγουμαι, εφ
οσον ειμι εν
τουτω τω
σκηνωματι,
διεγειρειν υμας
εν υπομνησει,
ειδως οτι
ταχινη εστιν η
αποθεσις του
σκηνωματος
μου, καθως και ο
κυριος ημων
Ιησους Χριστος
εδηλωσεν μοι·
13-14 Maar
ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben¹, jullie door herinnering
op te wekken, wetend dat het afleggen van mijn tent vlug staat te gebeuren,
zoals ook onze Heer Yeshua Masjiach mij duidelijk maakte².
¹ Hb 13:14. Vergelijk
Paulus’ beschrijving van ons huidige fragiele bestaan in 2Ko 5:1-5
² Jh 21:18-19
σπουδασω
δε και
εκαστοτε εχειν
υμας μετα την
εμην εξοδον
την τουτων
μνημην
ποιεισθαι.
15 Ik
zal mij echter beijveren, dat jullie ook na mijn heengaan¹ te allen tijde in
staat zijn je deze dingen te binnen te brengen².
¹ Grieks: εξοδος, letterlijk: uitgang;
het uitgaan. Petrus is hier met zijn gedachten – zoals ook in de vv
13-14 het geval is in de vermelding van deze tent en mijn
tent - reeds bij het
transfiguratietafereel. Zie Lukas 9.
² In de vv 12-15 heeft Petrus met een laatste wilsbeschikking zijn
vermaning van de vorige perikoop (vv 5-11) kracht willen bijzetten. Omdat zijn
dood aanstaande is, wil hij door dit ‘testament’ als de apostel der
besnedenen ook na zijn heengaan een aanmoediging voor zijn
broeders zijn (Gl 2:9).
Terugblik op het
transfiguratievisioen
(1:16-18)
Ου
γαρ
σεσοφισμενοις
μυθοις
εξακολουθησαντες
εγνωρισαμεν υμιν
την του κυριου
ημων Ιησου
Χριστου
δυναμιν και
παρουσιαν, αλλ
εποπται
γενηθεντες της
εκεινου
μεγαλειοτητος.
16 Want
niet door vernuftig verzonnen fabels¹ na te volgen maakten wij jullie de kracht
en paroesie² van onze Heer Yeshua Masjiach bekend, maar doordat wij ooggetuigen
van diens grootsheid werden³.
¹ Kennelijk doelt Petrus
met vernuftig
verzonnen fabels op de dwaalleraren van hoofdstuk 2, die de apostelen hadden
beschuldigd van het op listige wijze verzinnen van sprookjes, maar
die juist zelf bedrieglijke leringen propageerden. Hun aanklacht wordt daarom
hiermee aan hen teruggespeeld.
² Met want verwijst Petrus terug naar de vv
10-11 en geeft hij te kennen dat de ingang
in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en redder, Yeshua Masjiach, zijn
lezers ten deel zal vallen bij diens paroesie [tegenwoordigheid].
Voor de precieze betekenis van paroesie, tegenwoordigheid of komst,
zie: De Paroesie
³ Petrus doelt op het transfiguratietafereel (visioen) dat in drie
van de Evangeliën gedetailleerd wordt verhaald: Mt 16:28-17:13; Mr 9:1-13
en Lk 9:27-36.
Wat beoogde Yeshua met die glorierijke verandering van gedaante op de heilige berg - waarschijnlijk de Hermon - in de aanwezigheid van zijn
drie prominente apostelen?
Lukas laat uitkomen dat het doel
was een voorglimp te verschaffen van het Messiaanse koninkrijk, bij Yeshua’s
paroesie op te richten in heerlijkheid, zoals in Dn 2:44; 4:17; 7:13-14; Mt 6:10; Op 11:15 wordt aangekondigd:
Maar ik zeg jullie naar waarheid:
er zijn sommigen van hen die hier staan, die geenszins [de]
dood zullen smaken tot zij het koninkrijk van God hebben gezien.
Lk 9:27
Tot zij zien het koninkrijk van
God in kracht gekomen zijnde.
Mr 9:1
Μεγαλειοτης; grootsheid; pracht; majesteit.
Petrus put zich hier en in vers
17 uit in superlatieven om de verhevenheid van God en zijn geliefde Zoon over
te brengen, en - wat de Masjiach betreft - om in te prenten dat hijzelf, samen
met Johannes en Jakobus, daarvan persoonlijk ooggetuigen werden. Dus niets
listig uitgedacht!
λαβων
γαρ παρα θεου
πατρος τιμην
και δοξαν
φωνης ενεχθεισης
αυτω τοιασδε
υπο της
μεγαλοπρεπους
δοξης, Ο
υιος μου ο
αγαπητος μου
ουτος εστιν,
εις ον εγω ευδοκησα,
και ταυτην την
φωνην ημεις
ηκουσαμεν εξ ουρανου
ενεχθεισαν συν
αυτω οντες εν
τω αγιω ορει.
17-18 Want hij
ontving van God [de] Vader eer
en heerlijkheid, toen van de Verheven Heerlijkheid¹ een zodanig stemgeluid tot
hem werd overgebracht: ‘Deze is mijn zoon, de Geliefde, in wie ik welbehagen
vond’²; en wij hebben dit stemgeluid uit de hemel overgebracht horen worden,
toen wij met hem op de heilige berg waren.
¹ De verheven heerlijkheid, om de Vader God aan te duiden,
in plaats van eenvoudig YHWH. Volgt Petrus hier een rabbijnse
gewoonte om de nog te verschijnen Joodse Rest in de paroesie-periode behulpzaam
te zijn niet te struikelen over het - voor hen [Joden] aanstootgevend - gebruik
van YHWH?
² Js 42:1; Mt 3:17; 12:18; 17:5.
Het
Bijbelboek Twee Petrus is het derde Boek van Spaak 17.
Voor
de betekenis daarvan zie: Bijbelwiel
– Spaak 17
(1:19-21)
και
εχομεν βεβαιοτερον
τον προφητικον
λογον, ω
καλως ποιειτε
προσεχοντες ως
λυχνω φαινοντι
εν αυχμηρω
τοπω, εως ου
ημερα διαυγαση
και φωσφορος
ανατειλη εν
ταις καρδιαις
υμων·
19 En
wij hebben het profetische woord des te vaster, waaraan jullie goed doen er
acht op te geven als op een lamp schijnend in een dorre, sombere, duistere
plaats¹, totdat een dag gloort en een morgenster opgaat in jullie harten².
¹ Tot aan de paroesie
bevindt het oude Godsvolk zich in een plaats die met het Griekse woord αυχμηρος wordt aangeduid als dor,
somber, vuil, verwilderd; kortom een oord waar het een en al duisterheid is.
Helaas laten echter weinig Joden zich door Petrus’ raad aansporen om
uitsluitend op het profetische Woord, dat zo volkomen betrouwbaar is gebleken,
als hun kompas te varen.
² Eerst wanneer voor Israël de (geestelijk)
bevrijdende 70ste Jaarweek aanbreekt, of: als een dag die gloort – διαυγαζω,
het daglicht dat de duisternis van de nacht doorbreekt- komen zij uit hun
eeuwenlange verharding van ongeloof en gaat hun eindelijk een licht op,
zodat in verband met de Messiaanse verwachtingen tenslotte alles toch nog op z’n plaats
valt.
τουτο
πρωτον
γινωσκοντες
οτι πασα
προφητεια γραφης
ιδιας
επιλυσεως ου
γινεται
20 Dit
allereerst wetend dat geen enkele
profetie der Schrift uit eigen interpretatie ontstaat.
ου
γαρ θεληματι
ανθρωπου
ηνεχθη
προφητεια ποτε, αλλα υπο
πνευματος
αγιου
φερομενοι
ελαλησαν απο
θεου ανθρωποι.
21 Want
niet door [de] wil van een mens werd
ooit profetie voortgebracht, maar door heilige geest gedreven, spraken mensen
van Godswege¹.
¹ De vv 20-21 handelen over
het tot stand komen van het profetische woord, niet over
het uitleggen ervan. Juist daarom heeft Petrus nog meer reden om zijn lezers op
de noodzaak te wijzen er hun volle aandacht aan te geven. Alleen het door God
geïnspireerde Woord kan hun tot een betrouwbare gids zijn.
(2:1-3)
Εγενοντο
δε και
ψευδοπροφηται
εν τω λαω,
ως και εν υμιν
εσονται
ψευδοδιδασκαλοι,
οιτινες παρεισαξουσιν
αιρεσεις
απωλειας, και
τον αγορασαντα
αυτους
δεσποτην
αρνουμενοι
επαγοντες
εαυτοις
ταχινην
απωλειαν.
1 Er stonden echter ook
valse profeten op onder het volk¹, zoals er ook onder jullie valse leraren
zullen zijn, die heimelijk verderfelijke sekten zullen invoeren² en de Meester die
hen kocht verloochenen, een snelle vernietiging over zichzelf brengend³.
¹ Zijn aanmoediging om het profetische Woord dat zo betrouwbaar is
gebleken, alle aandacht te geven, herinnert Petrus aan de omstandigheid dat men
binnen zijn eigen volk ook steeds te kampen had met het optreden van zogenaamde
[pseudo-] of valse profeten. In de Mozaïsche wetgeving werd daarvoor al in een
vroeg stadium gewaarschuwd. De demonen zouden altijd onder de Israëlieten
bedrieglijke handlangers weten te rekruteren om het uitverkoren Godsvolk van
YHWH Elohim weg te leiden en tot afgoderij te voeren.
Uit de waarschuwende woorden van Dt 13:1-5 kan men opmaken dat de demonen
gaarne bereid zouden zijn -door het verrichten van wondertekenen - de
bedrieglijke leringen van hun menselijke instrumenten kracht bij te zetten.
Vergelijk 1 Kn 18:19-22; 22:5-9; Js 9:15;
Jr 14:13-15; 23:16-22; 27:14-15; Ez hfdst 13.
² παρεισαγω; heimelijk invoeren;
binnensmokkelen; zie ook Gl
2:4 waar het adjectief
van dit werkwoord is gebruikt.
αιρεσις; bij de Joden en ook aanvankelijk nog bij Paulus partijschap, zoals de sekte of partij der Farizeeën of die der Sadduceeën (Hn 5:17; 15:5;
24:5; 1Ko 11:19), hoewel hij ook al in Gl 5:20 aangeeft dat
sektevorming tot de werken van het vlees gerekend moet worden.
Hier impliceert het woord - nog
versterkt door verderfelijk- schadelijke of ketterse leer.
³ Het verzoenend
offer van de Mashiach en de loskopende kracht ervan zijn zeker door de eeuwen
heen ontkend, maar vooral in de eindtijd zal de Antichrist met zijn aanhang
stelling nemen tegen die zeer belangrijke doctrine.
Wanneer bij het begin der
paroesie de christelijke gemeente wordt ‘opgenomen’, zal er in de 70ste
Week nog slechts een pseudo-christelijke gemeenschap op aarde overblijven. Uit
Openbaring hoofdstuk 17 kan afgeleid worden dat die afvallige christenheid -
als het prominente deel van Babylon de Grote - zich dan zal
associëren met het Beest, de Antichrist. Link
Die verbintenis zal een
reusachtig bedrog opleveren: De aardbewoners zal worden voorgespiegeld dat hun
welzijn gelegen zal zijn in het erkennen en aanhangen van die nieuwe
wereldheerser, de Achtste Koning. De gedachte dat er onder de hemel geen andere
naam onder de mensen gegeven is waardoor wij gered moeten worden - dat is Mashiach Yeshua in zijn positie als loskoper van de zonde
- zal gebagatelliseerd, of erger nog, glashard ontkend worden.
Zie: De
komende geloofsafval en het steen-motief
Aan het einde van de 70ste Week zal over hen die bedrieglijk leren
dat Mashiach Yeshua van geen belang is, een snelle ondergang komen.
Dat zal zijn wanneer zij de Mensenzoon zien komen met kracht en grote heerlijkheid.
Ps 118:22; Mt 21:42-44; 24:30; Hn 4:11-12; 2Th
2:9-12.
και
πολλοι
εξακολουθησουσιν
αυτων ταις
ασελγειαις, δι
ους η οδος της
αληθειας
βλασφημηθησεται·
2 En
velen zullen hun losbandigheden navolgen¹; door hun [toedoen] zal de weg der
waarheid gelasterd worden².
¹ In Judas 4 worden soortgelijke
details verschaft als in de onderhavige perikoop:
Want er zijn
bepaalde mensen heimelijk binnengeslopen - reeds lang
tevoren tot dit oordeel opgeschreven - goddelozen, die de genade van onze
God veranderen in losbandigheid en onze enige Meester en Heer, Yeshua
Mashiach, verloochenen.
Een en ander komt niet
onverwacht aangezien de onreine geesten - de gevallen engelen, demonen - in de 70ste Week
een [laatste] gelegenheid zullen ontvangen om zich ruimschoots te manifesteren.
Zoals vanouds het geval is geweest zullen zij onder de mensheid het overmatig
toegeven aan zinnelijke lusten beslist volop bevorderen.
Zie: De rol der demonen in de eindtijd
² Opnieuw, maar dan op ongekend grote schaal, zal - door het zeer
laakbare gedrag van haar vermeende representanten - het ware christendom
verkeerd worden voorgesteld in de ogen van buitenstaanders, bijvoorbeeld bij hen
die tot de andere grote religieuze stromingen van deze wereld behoren.
Die omstandigheid zou voor Godvrezende personen aanleiding kunnen zijn
onrustgevoelens te koesteren.
Dezen doen er evenwel goed aan zich vertrouwd te maken
met het tweede hoofdstuk van Paulus’
Tweede brief aan de Thessalonicenzen, omdat daarin onthuld wordt dat dit Gods
weg zal blijken te zijn teneinde de mensen van elkaar te scheiden.
Hijzelf zendt namelijk
heel bewust deze werking van dwaling om
de mensen te toetsen op hun liefde voor de waarheid.
Nu al weten we dat velen die liefde niet zullen aanvaarden,
maar juist behagen zullen scheppen in onrechtvaardigheid en voor de leugen zullen kiezen. Ja, DE GROTE LEUGEN, namelijk de
Antichristelijke macht; d.i. de Pseudomessias.
Het ‘plaatje’ van de wereld zal er zeker niet fraai uitzien wanneer de
Adamitische natuur bij velen nieuwe diepten van ontaarding en boosheid zal
bereiken. Niettemin zal God er op toezien dat oprechte personen - ook al zullen
vele bijzonderheden hun niet direct duidelijk zijn - tot het besef komen dat in
die moeilijke periode bij het getrouwe joodse overblijfsel
de ware God te vinden is. Door de leden van die getrouwe Rest zal dat, op hun
beurt, als een goddelijke voorziening voor hen worden ervaren,
omdat die ‘rechtvaardigen’ hen te hulp zullen komen in de benarde
omstandigheden van de Grote
Verdrukking.
Zc
8:23; Mt
25:34-40.
και
εν πλεονεξια
πλαστοις
λογοις υμας
εμπορευσονται·
3 En
in hebzucht zullen zij met vervalste woorden jullie als koopwaar behandelen¹;
¹ εμπορευομαι; betekent: handel drijven (Jk
4:13); het werkwoord is afgeleid van het Griekse woord εμπορος dat reizend koopman [vergelijk ons
‘handelsreiziger’] betekent en in Openbaring hfdst 18 verschijnt. Transitief
gebruikt, zoals hier, houdt het werkwoord de gedachte in iemand voor zich
winnen, maar dan gewoonlijk in ongunstige zin, zoals het geval is bij louche
handelspraktijken, waarbij niet zelden mensen door het gebruik van sluwe taal
om de tuin worden geleid. Link
Bestraffing valse leraren op de
Dag van het oordeel
(2:3-10)
οις
το κριμα
εκπαλαι ουκ
αργει, και
η απωλεια
αυτων ου
νυσταζει.
voor wie het oordeel van lang
geleden niet passief is, en hun vernietiging niet sluimert¹.
¹ Uit
wat volgt blijkt dat Petrus voor deze valse leraren het type oordeel in
gedachten heeft dat in het verre verleden kwam over hun prototypen. Zij moeten
niet denken dat God niet wederom een dergelijk oordeel aan hen kan voltrekken.
Met hun ideeën van 2Pt
3:3-4, dat sinds de ‘grijze’ oudheid de dingen alle bij hetzelfde blijven,
zullen zij daarom bedrogen uitkomen.
Interessant is te zien hoe zowel het oordeel als de vernietiging als personen
worden voorgesteld die respectievelijk noch tot inactiviteit noch tot zorgeloze
sluimer zijn vervallen. Integendeel, ze kunnen zomaar
tot hernieuwde actie overgaan.
Ει
γαρ ο θεος
αγγελων
αμαρτησαντων
ουκ εφεισατο, αλλα
σειραις ζοφου
ταρταρωσας
παρεδωκεν εις
κρισιν
τηρουμενους,
4 Want indien God engelen die
gezondigd hadden niet spaarde, maar aan ketenen van duisternis - door
opsluiting in Tartarus- overleverde¹ om voor een oordeel bewaard te worden²;
¹ Al in zijn Eerste brief, in 1Pt
3:19-20, had Petrus melding gemaakt van de geesten in verzekerde
bewaring, die eens ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God ten einde
toe afwachtte in Noachs dagen.
Nu zegt hij dat die ongehoorzame engelen toen door God werden overgeleverd aan ketenen van
duisternis, wat hij nader omschrijft als een opsluiting in Tartarus.
In die zin heeft God hen niet gespaard, maar bestraft. Kennelijk
bevinden de demonen zich in een ‘kerker’ van geestelijke duisternis, verstoken
van alle goddelijk licht, waarbij het gebruik van de
term Tartarus duidt op een plaats van de allerdiepste vernedering.
² In Tartarus worden de onreine geesten niet slechts bewaard in
afwachting van hun definitieve ondergang bij het laatste oordeel, zoals
sommigen zeggen. Want in dat geval had God hen wel meteen kunnen vernietigen
toen de Vloed kwam en zij zich moesten dematerialiseren. Nog meer dan de mensen
die in de Vloed omkwamen hadden die gevallen engelen een dergelijke straf
volkomen verdiend (Gn
6:1-4).
Blijkbaar heeft God dus nog iets
met hen voor, dat wil zeggen om een zekere rol in zijn oordeel te spelen.
Petrus zegt immers dat God hen juist daarvoor heeft bewaard.
Vergelijk Openbaring hdst 20, waar we te weten komen
dat ook de Duivel 1000 jaar lang in de Afgrond ‘achter de hand zal worden
gehouden’, om aan het einde van het Millennium nog een korte tijd losgelaten te
worden, ook dán met het oog op Gods doeleinden.
Het doel dat de demonen in de Eindtijd moeten dienen, wordt door Paulus
samengevat in 2Th 2:8-12.
Hun einde wordt beschreven
in Op 19:19-20.
Zie ook: De rol der demonen in de Eindtijd en
het commentaar op 1Pt 3:19-20 in: 1 Petrus - hoofdstuk 3
και
αρχαιου κοσμου
ουκ εφεισατο, αλλα
ογδοον Νωε
δικαιοσυνης
κηρυκα
εφυλαξεν,
κατακλυσμον
κοσμω ασεβων
επαξας
5 en
hij een voormalige wereld niet spaarde, maar Noach - één van de acht - een
prediker van rechtvaardigheid, bewaarde toen hij een zondvloed over een wereld
van goddelozen bracht¹;
¹ Letterlijk: Maar Noach, achtste, wat impliceert dat er met hem
nog zeven anderen bewaard werden; vergelijk 1Pt
3:20.
Hoewel Petrus’ uitgangspunt de archaïsche, of oorspronkelijke wereld is die met
Adam begon, was Noach, van Adam af gerekend, geen achtste; vergelijk Jd
14.
Zoals Yeshua, volgens 1Pt
3:19-20 - na levend gemaakt te zijn in geest - tot de in Tartarus opgesloten engelen
(vers 4) predikte, was Noach in de periode vóór de Vloed eveneens een prediker
die blijkbaar voor Gods komende, rechtvaardig oordeel waarschuwde; vergelijk Hb
11:7.
και
πολεις Σοδομων
και Γομορρας
τεφρωσας
[καταστροφη]
κατεκρινεν,
υποδειγμα
μελλοντων
ασεβε[σ]ιν τεθεικως,
6 en
hij [de] steden Sodom en Gomorra
veroordeelde door [ze] in de as te leggen, een
voorbeeld stellend voor toekomstige goddelozen¹;
¹ De parallelle tekst in Jd 7
luidt:
Zoals Sodom en
Gomorra en de steden daaromheen - die op overeenkomstige wijze als dezen grove
ontucht bedreven en ander vlees achternagingen - daar liggen als bewijs doordat
zij een vonnis van eeuwig vuur ondergaan.
De mannen van Sodom begeerden
vleselijke gemeenschap met de engelen die zich tot manlijke gestalten hadden
gematerialiseerd en die door Lot gastvrij waren ontvangen. Hierin volgden die
ontuchtigen de gevallen engelen (vers 4) na die in de periode vóór de Vloed
relaties aangingen met ‘de mooie dochters der mensen’. In beide gevallen kon
gezegd worden dat men ander vlees achternaging.
Die goddeloze steden werden door God in de as gelegd toen hij het vuur en
zwavel vanuit de hemel liet regenen. Zij die gayparades als onschuldig vermaak
bestempelen, doen er goed aan kennis te nemen van het feit dat die tot as
gereduceerde steden nog altijd in de nabijheid van de Dode Zee liggen als een
toonbeeld en waarschuwing hoe Gods oordeel luidt voor hen die ander vlees
achternagaan.
Gn 18:20; 19:4-5,
23-29; Rm
1:26-32; 1Ko
6:9-10.
και
δικαιον Λωτ
καταπονουμενον
υπο της των
αθεσμων εν
ασελγεια
αναστροφης
ερρυσατο·
7 en hij rechtvaardige Lot
bevrijdde die het benauwd had vanwege het liederlijke gedrag van hen die van
geen wet of tucht willen weten;
βλεμματι
γαρ και ακοη ο
δικαιος
εγκατοικων εν
αυτοις ημεραν
εξ ημερας
ψυχην δικαιαν
ανομοις εργοις
εβασανιζεν·
8 want
die rechtvaardige [man] kwelde - toen hij in hun
midden woonde - dag aan dag [zijn] rechtvaardige ziel door wat hij zag en hoorde aan
wetteloze daden
οιδεν
κυριος ευσεβεις
εκ πειρασμου
ρυεσθαι,
αδικους δε εις
ημεραν κρισεως
κολαζομενους
τηρειν,
9 dan
weet de Heer godvruchtigen uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen
te bewaren voor een dag van oordeel om afgesneden te worden¹;
¹ Het werkwoord is κολαζω dat de zin van afhakken,
snoeien, wegkappen kan hebben; hier van mensen, in de betekenis: van
alle leven afgesneden worden.
μαλιστα
δε τους οπισω
σαρκος εν
επιθυμια
μιασμου πορευομενους
και κυριοτητος
καταφρονουντας.
10 doch vooral hen die in onreine
begeerte vlees achternagaan en heerschappij minachten¹.
¹ De
vv 9 en 10 komen qua inhoud overeen met Jd 8
Niettemin
bezoedelen ook deze dromers op gelijke wijze vlees; zij verwerpen niet alleen
heerschappij maar lasteren ook heerlijkheden.
Daar worden de valse
leraren dromers genoemd:
Commentaar: "Die ‘dromers’ sluiten hun oren voor de krachtige
waarschuwingen die in de genoemde drie oordelen opgesloten liggen. In plaats
dat zij zich daardoor laten afschrikken, bevorderen zij juist op
gelijke wijze de bezoedeling van vlees; dat wil zeggen naar het
‘voorbeeld’ van de gevallen engelen en de perverse
mannen in Sodom".
Hun zedelijke verdorvenheid (2:11-22)
Τολμηται, αυθαδεις,
δοξας ου
τρεμουσιν
βλασφημουντες,
11 Waaghalzen,
zelfingenomen; zij deinzen er niet voor terug heerlijkheden te lasteren¹,
¹ Voor heerlijkheden verwijzen
we naar het commentaar bij Jd 8, waar die term ook verschijnt [Niettemin bezoedelen ook deze dromers op gelijke wijze
vlees; zij verwerpen niet alleen heerschappij maar lasteren ook heerlijkheden]:
”Gelet op het contextuele verband denken we aan goddelijke
heerschappij en aan mensen en engelen die deze heerschappij dienen en
vertegenwoordigen, en die bijgevolg met een mate van heerlijkheid zijn bekleed.
Omdat we in vers 14 van de Brief [van Judas] verplaatst worden naar de tijd van
Gods definitieve afrekening met alle goddeloosheid, hebben we reden om aan te
nemen dat in de ultieme vervulling de gematerialiseerde demonen in de Eindtijd
de leiding zullen nemen in het lasteren en verachten van de Messiaanse
heerschappij, daarbij ook de getrouwe engelen en de leden van het ware Israël
Gods beschimpend”.
οπου
αγγελοι ισχυι
και δυναμει
μειζονες οντες
ου φερουσιν
κατ αυτων παρα
κυριω
βλασφημον
κρισιν.
11 waar
engelen - in sterkte en kracht groter zijnde - geen lasterend oordeel tegen
hen¹ aandragen bij de Heer.
¹ Hen moeten
de eigenzinnige valse leraren zijn die zo roekeloos zijn dat zij engelen en
mensen die met heerlijkheid bekleed zijn, durven lasteren.
De getrouwe engelen echter, brengen op hun beurt voor de troon van God - wiens aangezicht zij dagelijks zien - geen lasterlijk oordeel over
ten aanzien van die personen (Mt 18:10).
Daarin volgen zij Michaël na, die volgens Judas 9 zelfs tegen de Duivel geen oordeel van lastering durfde uitbrengen.
ουτοι
δε, ως
αλογα ζωα
γεγεννημενα
φυσικα εις
αλωσιν και φθοραν,
εν οις
αγνοουσιν
βλασφημουντες,
εν τη φθορα
αυτων και
φθαρησονται,
12 Dezen echter, als redeloze levende
wezens, van nature voortgebracht om te vangen en te verderven¹, zullen -
terwijl zij de zaken waarin zij onwetend zijn lasteren² - in hun verderf ook
ten verderve gaan, zichzelf benadelend [als] loon van onrecht.
¹ Letterlijk: Tot vangst en verderf.
Daarbij dient zich de vraag aan of dit in actieve of passieve zin is bedoeld.
Aangezien de valse leraren zelf er op uit zijn om mensen te strikken en moreel
te verderven, achten wij het eerste waarschijnlijk.
De vraag die zich in dat geval dan voordoet is: Hoe is het toch mogelijk dat er
zulke personen bestaan: Van nature
voortgebracht om te vangen en te verderven (?)
O.i. is de enige mogelijke verklaring gelegen in de eerste vier verzen van dit
hoofdstuk. De valse leraren wacht immers het oordeel van oude tijden [εκπαλαι]: Voor wie het
oordeel van lang geleden niet passief is, en hun vernietiging niet
sluimert. Ter
verduidelijking wordt daarbij terugverwezen
naar de goddeloze geesten die in Tartarus verblijven en die daar verstoken zijn
van elke goddelijke verlichting. En in die toestand worden zij bewaard om in
het oordeel van de Laatste dagen de rol van de Wetteloze van 2 Thessalonicenzen hfdst 2 te vervullen.
In hun ‘gevallen toestand’
weerspiegelen zij in goddeloosheid hun Heerser, de Duivel, die rondgaat
als een brullende leeuw, op zoek te verslinden. Hij die een mensenmoordenaar is vanaf het begin; in wie
geen waarheid is, maar enkel leugen,
waarvan hij trouwens de ‘vader’ is, zodat hij liegt volgens de aard die hem
eigen is. Vandaar dat we in die bedriegers van de Eindtijd te maken hebben met
zijn ‘maatjes’, de demonen, maar dan in gematerialiseerde toestand.
Vergelijk Mt
12:24; 1Pt
5:8; Jh
8:44.
² Omdat de demonen overgeleverd zijn aan ketenen van volledige,
geestelijke duisternis, zijn zij in de zaken die het goddelijke voornemen
betreffen, totaal onwetend. Op lasterlijke wijze proberen zij bij de Joden
alles wat met betrekking tot het geloof in hun Mashiach Yeshua zo belangrijk
is, teniet te doen. Een treffend geval komt nog in 2Pt
3:3-4.
ηδονην
ηγουμενοι την
εν ημερα
τρυφην,
σπιλοι και
μωμοι
εντρυφωντες εν
ταις απαταις
αυτων
συνευωχουμενοι
υμιν,
13 Zij
achten weelderigheid bij dag een genot, vlekken en smetten, zwelgend in hun
bedriegerijen, terwijl zij samen met jullie feestmaal houden¹.
¹ Overdag zwelgen wijst op
buitengewone genotzucht. Eigenlijk ongewoon voor mensen die de avond en de
nacht daarvoor bestemmen. Zou daarom indirect weer kunnen verwijzen naar de
geheel andere natuur der demonen. Zie verder Judas 12 en het commentaar
daarbij. Link
οφθαλμους
εχοντες
μεστους
μοιχαλιδος και
ακαταπαυστους
αμαρτιας,
δελεαζοντες
ψυχας
αστηρικτους,
καρδιαν
γεγυμνασμενην
πλεονεξιας
εχοντες,
καταρας τεκνα,
14 Zij
hebben ogen vol van een overspeelster en van onophoudelijke zonde,
onstandvastige zielen verlokkend¹. Zij hebben een hart geoefend in hebzucht,
kinderen der vervloeking².
¹ We
kunnen ook vertalen met vervuld van overspel. Mοιχαλιδος, hier, evenals in Jk
4:4.
Petrus roept het beeld op van
een man die geen vrouw kan zien zonder wellustige gedachten ten opzichte van
haar te koesteren. Voor de Laatste
dagen voorzei de apostel Paulus in 2Tm 3:1, 6-8 soortgelijke
dingen in verband met gematerialiseerde demonen die hun zonden herhalen van de
120-jarige periode die aan de Vloed voorafging:
Maar weet dit, dat er in de laatste dagen gevaarvolle tijden zullen
aanbreken … Zij die de huizen
binnensluipen en vrouwtjes inpalmen die met zonden beladen zijn, gedreven door allerlei lusten, die altijd leren en nooit tot
juiste kennis van de waarheid kunnen komen. Op de wijze waarop Jannes en Jambres [mannen die occulte praktijken
beoefenden] Mozes
weerstonden, zo weerstaan ook dezen de waarheid,
mensen volkomen bedorven van denken, afgekeurd wat de geloofstrouw betreft.
² Kinderen der vervloeking is een typisch Bijbels idioom om een karakteristieke hoedanigheid of
een bepaalde verhouding sterk te laten uitkomen. In dit geval om te benadrukken
dat de demonische verleiders onder Gods vloek verkeren.
καταλειποντες
ευθειαν οδον
επλανηθησαν,
εξακολουθησαντες
τη οδω του
βαλααμ του
βοσορ, ος μισθον
αδικιας
ηγαπησεν
15 Door een rechte weg te verlaten zijn zij afgedwaald en
hebben de weg van Bileam gevolgd, de zoon van Beor, die loon van onrecht
liefhad¹,
¹ In Judas 11 lezen we soortgelijke dingen: Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn gegaan, en hebben zich
voor loon in de dwaling van Bileam gestort en zijn
ten onder gegaan in het verzet van Korach.
Hier beperkt de
geïnspireerde schrijver zich tot Bileam die zich in zijn hebzucht -
tegen alle goddelijke aanwijzingen in - op een dwaalweg begaf
omdat hij het loon van onrecht liefhad. Hoewel hij door God gedwongen werd het
volk Israël te zegenen in plaats van te vervloeken,
gaf hij koning Balak niettemin het advies Midianitische vrouwen in te zetten om
de mannen van Israël tot ontucht en afgoderij te verleiden.
Daarom is Bileam het
prototype van alle dwaalleraars en gewetenloze hebzuchtigen.
Aangezien de demonen ook
in die ‘kwaliteiten’ voorop lopen en dit alles door Petrus werd geschreven in
de context van vers 4 – de demonen die in Tartarus worden ‘bewaard’ om nog een
rol te spelen in het Oordeel van de Eindtijd – moeten we in de waarzegger
Bileam een voorafbeelding zien van de dan verschijnende Antichristelijke Macht,
in het bijzonder de Valse Profeet van Openbaring 13, het ‘maatje’ van het Beest
(link),
en de Mens der Wetteloosheid van 2 Thessalonicenzen 2 (link).
ελεγξιν δε
εσχεν ιδιας
παρανομιας·
υποζυγιον
αφωνον εν
ανθρωπου φωνη
φθεγξαμενον
εκωλυσεν την
του προφητου
παραφρονιαν.
16 maar een terechtwijzing had
van eigen wetsverbreking: een stom lastdier - zich uitend in menselijke stem - verhinderde
de dwaasheid van de profeet¹.
¹ Bileam probeerde ‘loon’ te verkrijgen door te handelen tegen al Gods
inzettingen in. De frase een stom lastdier die zijn waanzinnige weg veroordeelde, beantwoordt aan de dierlijke
gedragingen van de gevallen engelen, die hun oorspronkelijke situatie niet
bewaarden maar de geëigende woonplaats verlieten. En
waarom? Om op tegennatuurlijke wijze vlees achterna te gaan.
Zie Judas
6-7 en Nm
22:22-35.
Bileam woonde in de Aramese stad Pethor in het dal van
de Boven-Eufraat. Ofschoon Bileam geen Israëliet was, bezat hij enige kennis omtrent YHWH die hij erkende als de ware God, wat wellicht
kan worden toegeschreven aan het feit dat Abraham, Lot en Jakob voordien in de
omgeving van Charan hadden gewoond, dat niet ver van Pethor lag.
Aanvankelijk ging Bileam niet in op het aanbod van de
Moabitische koning Balak om het volk Israël te vervloeken. Het loon voor de waarzegging wees hij toen van de hand: YHWH heeft geweigerd mij
met jullie mee te laten gaan (Nu
22:5-14). Maar later, toen hem nog meer loon werd geboden en God hem alsnog
toestemming gaf om met Balaks gezanten mee te gaan, versperde YHWHs engel hem
tot driemaal toe de weg. Dat bracht Bileams ezel er eerst toe in een veld uit
te wijken en daarna Bileams voet tegen een muur te drukken, en uioteindelijk
zich zelfs neer te leggen. Nadat Bileam het dier driemaal had geslagen, ging het op wonderbaarlijke wijze spreken. Het dier
‘protesteerde’ en zelf kreeg Bileam YHWHs engel te zien, die tot hem zei: Zie, Ik ben uitgegaan als
een tegenstander, want deze weg voert bij mij ten ondergang.
Niettemin stond YHWH Elohim Bileam alsnog toe zijn
zelfgekozen weg te vervolgen, maar aangekomen bij Balak
toonde YHWH
dat hij er niet mee instemde dat Israël werd vervloekt. Integendeel, de natie
moest worden gezegend.
Bileams situatie was vergelijkbaar met het geval van
Kaïn, tegenover wie YHWH eveneens zijn misnoegen uitte, maar het toch aan hem
persoonlijk overliet om hetzij zijn slechte weg te verlaten, hetzij zijn
zondige handelwijze voort te zetten. Bileam, die even eigenzinnig was als Kaïn,
minachtte Gods wil en toonde zich vastbesloten zijn zelfzuchtige doel te
bereiken. De door Balak in het vooruitzicht gestelde beloning wilde hij hoe dan
ook verkrijgen en dat verblindde hem. Hij had het loon van onrecht lief. En zoals Judas over de demonische verleiders schreef hebben zij zich voor loon
in de dwaling van Bileam gestort.
Ουτοι
εισιν πηγαι
ανυδροι και
ομιχλαι υπο
λαιλαπος
ελαυνομεναι, οις ο ζοφος
του σκοτους
τετηρηται.
17 Dezen zijn waterloze bronnen en
nevelen door een hevige storm voortgedreven, voor wie de diepste duisternis is
weggelegd¹.
¹ In Juda 12 en 13 wordt de zelfde gedachte aldus verwoord: Waterloze wolken, door winden
voorbij gedreven. En ook: Voor wie de diepste
duisternis voor eeuwig is weggelegd.
Zowel waterloze bronnen als waterloze
wolken duiden op het zelfde: De
misleiders kunnen de verwachtingen die zij bij hun slachtoffers wekken, niet
waarmaken; die personen zullen zwaar teleurgesteld worden.
Het optreden der misleiders is namelijk één grote leugen; hoe kan het ook
anders, zij die zelf kinderen der vervloeking zijn (vers 14), die zich al sedert een lang
verleden onder Gods oordeel bevinden dat nu op het punt staat aan hen voltrokken
te worden, leidend tot hun volledige en eeuwige ondergang (vers 3).
Zowel het oordeel als de vernietiging werden in vers 3
gepersonifieerd, voorgesteld als personages die elk ogenblik kunnen toeslaan.
υπερογκα γαρ
ματαιοτητος
φθεγγομενοι
δελεαζουσιν εν
επιθυμιαις
σαρκος
ασελγειαις
τους ολιγως
αποφευγοντας
τους εν πλανη
αναστρεφομενους,
18 Want door vruchteloze
gezwollen taal te uiten¹, verlokken zij in vleselijke begeerten, in
schaamteloze daden, hen die nog maar kort degenen ontvlucht zijn die in dwaling
wandelen².
¹ Letterlijk: Want terwijl zij hoogdravende dingen van ijdelheid uiten, verlokken
zij… Judas 16 heeft: Hun mond spreekt opgeblazen dingen.
Hun
hoogdravende woorden hebben geen werkelijke inhoud, hun schoonklinkende beloften
gaan niet in vervulling, wat beantwoordt aan een bron die een dorstige reiziger
teleurstelt als hij ontdekt dat ze waterloos is.
² De demonische verleiders hebben het gemunt op het Joodse Overblijfsel
van de Eindtijd waarvan de leden - onmiddellijk nadat zij zich ontworsteld
hebben aan de eeuwenoude dwaling der Joden met betrekking tot hun Mashiach -
een speciaal doelwit worden van hun sluwe verlokkingen.
Het is voor
de demonen iets afschuwelijks dat er een Rest der Joden verschijnt die niet
meegaat in de adoratie van de Antichrist, die door de meerderheid van het
Jodendom wordt binnengehaald als hun langverbeide
messias.
ελευθεριαν
αυτοις
επαγγελλομενοι, αυτοι
δουλοι
υπαρχοντες της
φθορας· ω γαρ
τις ηττηται,
τουτω
δεδουλωται.
19 Zij beloven hun vrijheid,
terwijl zijzelf slaven van het verderf zijn¹; want door wie men overwonnen is,
diens slaaf is men geworden².
¹ Ongebreidelde vrijheid
zal het Overblijfsel voorgespiegeld worden. Wanneer men zich identificeert met
de zogenaamde leraren - wezens die zich op een hoger geestelijk niveau bewegen,
in contact met het bovenaardse - komt men ook zelf op een hoger geestelijk
niveau; een vorm van ‘volmaaktheid’ derhalve, waarin
zij die er deel aan krijgen niet langer gebonden zijn aan de beperkingen die
gelden voor hen die zich in de ‘lagere sferen' bevinden.
De oude Libertijnse opvattingen derhalve: De
volmaakten zijn niet gebonden door wetten; hun hoger wezen wordt niet aangetast
wanneer het lichaam zich aan ongebondenheid overgeeft; integendeel, daarmee
tonen zij juist hun superioriteit!
Ook Judas schreef over hen:
Er zijn bepaalde mensen heimelijk binnengeslopen - reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven -
goddelozen, die de liefderijke gunst van onze God veranderen in losbandigheid
en onze enige Meester en Heer, Yeshua Mashiach, verloochenen.
Voor Judas - de halfbroer
van Yeshua - was deze zaak dermate alarmerend dat hij
zich genoodzaakt zag van thema te veranderen. Zijn oorspronkelijke onderwerp - onze gemeenschappelijke redding - liet hij voor het moment vallen om zijn
Joodse broeders te waarschuwen voor het zeer ernstige gevaar welke die redding
bedreigde: De heimelijk binnengeslopen personen zouden alles in het werk
stellen om hun vertrouwen in de geloofswaarheden omtrent
de Mashiach aan te tasten.
Dat de beloofde absolute vrijheid slechts een holle frase is, kan gemakkelijk
ingezien worden als men zich maar realiseert dat die verleiders zelf van alle ware vrijheid verstoken zijn; zij zijn
niets anders dan slaven, en wel slaven van de ergst denkbare categorie, niet
minder dan van het verderf!
² Zowel voor de verleiders als voor hen die door hen misleid [dreigen
te] worden, geldt een algemene stelregel: Door wie men overwonnen
is, diens slaaf is men geworden.
De demonische verleiders werden voorafgaand aan de Vloed, als eersten,
zelf overmeesterd, namelijk door Satan, de
Meesterverleider.
Teneinde zich te rechtvaardigen in zijn rebellie tegenover God de Almachtige, was
deze er op gebrand medestanders om zich heen te
verzamelen. Satan vond die in de engelen die bereid waren hun
oorspronkelijke situatie bij God in de hemel - de voor hen geëigende woonplaats
- op te geven, blijkbaar omdat
zij geloof stelden in Satans bewering dat hun daardoor een grote mate van
vrijheid en zelfstandig handelen ten deel zou vallen. Kennelijk hun beloning,
genoemd in vers 15: Het loon voor
onrecht. Vergelijk Gn
3:1-5.
Omdat zij zich door die stap los maakten van God, vielen zij nu Satan in
handen, hun nieuwe Meester, maar dan wel een ‘meester’ van de slechtste soort:
Een slavenmeester.
In de Eindtijd komen de Joden derhalve voor een
cruciale beslissing te staan:
Voor wie zullen zij kiezen: Voor Yeshua, de eigen Mashiach, of voor die valse
messias, de Antichrist? Als zij niet de juiste beslissing nemen, zullen zij
alles verliezen wat hun op grond van het Nieuwe Verbond in het vooruitzicht
wordt gesteld.
In een ander bijbels Joods-christelijk geschrift - De
Brief aan de Hebreeën- worden zij met
nadruk juist daarop gewezen:
Want het is onmogelijk om hen die eens verlicht zijn
geweest en de hemelse gave hebben
gesmaakt en deelgenoten zijn geworden van heilige geest en het voortreffelijke woord van God en krachten van
de komende eeuw hebben geproefd, maar afgevallen zijn, nog eens te vernieuwen tot berouw,
omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hangen en openlijk
te schande maken.
Hb 6
In Hb 10:26, 29 verschijnt een soortgelijke waarschuwing:
Want als wij moedwillig zondigen na de verdiepte kennis der waarheid te
hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer betreffende zonden
meer over…hoeveel erger straf, meent gij, zal hem waard geacht worden die de Zoon van
God met voeten heeft getreden en het bloed van het verbond waarin hij werd
geheiligd, gewoon geacht en de geest der genade heeft gekrenkt ?
Zie: Gevolgen
van het lasteren van de geest in Hb 6
En Moedwillig
zondigen onder het Nieuwe Verbond in Hb 11
ει
γαρ
αποφυγοντες τα
μιασματα του
κοσμου εν επιγνωσει
του κυριου
[ημων] και
σωτηρος Ιησου
Χριστου
τουτοις δε
παλιν εμπλακεντες
ηττωνται,
γεγονεν αυτοις
τα εσχατα
χειρονα των
πρωτων.
20 Want indien zij de bezoedelingen
der wereld zijn ontvluchtzij door een verdiepte kennis van onze Heer en redder
Yeshua Mashiach, maar overwonnen worden - omdat zij wederom in die dingen
werden verstrikt - is het laatste voor hen erger geworden dan het eerste¹.
¹ De conclusie
spoort met de geciteerde passages uit de Hebreeën brief.
Hun vroegere situatie kon erg of slecht worden
genoemd. In die tijd deelden zij in de algemene miskenning van hun Mashiach;
als natie verkeerden zij in een geestelijke verharding en waren zij opgesloten
in ongehoorzaamheid jegens hun God.
Maar als zij, na de
grootse geestelijke gaven van het Nieuwe Verbond gesmaakt te hebben, echt van
God afvallen en bezwijken voor Satans boze invloed, wordt hun situatie pas zéér
erg, d.i. onherstelbaar slecht, zoals ook de volgende twee verzen aangeven.
κρειττον
γαρ ην αυτοις
μη επεγνωκεναι
την οδον της
δικαιοσυνης η
επιγνουσιν
υποστρεψαι εκ
της παραδοθεισης
αυτοις αγιας
εντολης.
21 Want het was beter voor hen de
weg der rechtvaardigheid niet ten volle te hebben gekend, dan - na die ten
volle gekend te hebben - zich af te wenden van het hun overgeleverde, heilige
gebod¹.
¹ Kennelijk
wordt gedoeld op het gebod van de
Heer en redder vervat in
de leer der apostelen, zoals in 2Pt
3:2 zal worden toegelicht. Daarbij kunnen we denken aan Yeshua’s gebod om elkaar lief te hebben, zoals ik jullie heb liefgehad.
Zie Jh 13:34-35; 15:12-13.
συμβεβηκεν
αυτοις το της
αληθους
παροιμιας·κυων
επιστρεψας επι
το ιδιον
εξεραμα [Sp 26:11]
και
υς λουσαμενη
εις κυλισμον
βορβορου.
22 Hun is het [geval] van het ware spreekwoord
overkomen:
‘Een hond teruggekeerd naar het
eigen braaksel’,
en:
‘Een
gewassen zwijn tot modderrollen’.
De paroesie ontkend - Weerlegging (3:1-13)
Ταυτην
ηδη,
αγαπητοι,
δευτεραν υμιν
γραφω
επιστολην, εν
αις διεγειρω
υμων εν
υπομνησει την
ειλικρινη
διανοιαν,
μνησθηναι των
προειρημενων
ρηματων υπο
των αγιων
προφητων και
της των
αποστολων υμων
εντολης του
κυριου και
σωτηρος·
1-2 Dit [is], geliefden,
al een tweede brief [die] ik jullie schrijf, waarin ik door herinnering jullie helder
denken opwek, om indachtig te zijn de woorden, tevoren door de heilige profeten
gesproken, en het gebod van jullie apostelen van de Heer en Redder¹.
¹ Na het uitgebreide
intermezzo over de gevaren die de lezers bedreigen van de kant der demonische
dwaalleraren, haakt Petrus weer aan bij hoofdstuk 1.
In het laatste gedeelte daarvan had hij - met een verwijzing naar zijn
persoonlijke ervaring op de heilige berg [Hermon], alwaar hij met Johannes en
Jakobus getuige was geweest van Yeshua’s transfiguratie en aldus een voorproef
had gesmaakt van diens paroesie - de vastheid van het profetische woord
beklemtoond en zijn lezers krachtig aangeraden om er acht op te geven als op een
lamp schijnend in een dorre, sombere, duistere plaats, totdat een dag gloort en
een morgenster opgaat in jullie harten.
Al vroeg in zijn optreden vanaf de Pinksterdag had Petrus blijk gegeven
van een neiging om de nieuwe leerlingen te wijzen op de vervulling van het
profetische woord als bewijs dat de Messiaanse tijd was aangebroken;
bijvoorbeeld in Hn 3:21-26
Hem die de hemel moet
opnemen tot de tijden van het herstel van alle dingen, waarvan
God door de heilige profeten van oudsher heeft gesproken. Trouwens, alle
profeten, vanaf Samuël en zovelen als er na hem
kwamen, hebben gesproken en deze dagen aangekondigd. Jullie zijn de zonen van de
profeten en van het verbond dat God met jullie voorvaderen heeft gesloten, tot Abraham zeggend: En in jouw zaad zullen alle families der aarde gezegend worden. Tot jullie als
eersten heeft God zijn knecht - nadat hij hem deed opstaan - gezonden, jullie
zegenend door een ieder af te brengen van jullie goddeloze daden.
Uit zulke en andere passages blijkt telkens weer dat Petrus in zijn
bediening op zijn Joodse broeders was gefocust om hen er van bewust te maken
dat de zegeningen die gepaard gaan met de komst der Mashiach vooral voor hen bedoeld
zijn. En terecht, want Yeshua is hun Mashiach en zij zijn, reeds van nature, zaad van Abraham voor wie de beloften
gelden.
En ook nu, in zijn Tweede brief, zijn de Geliefden zijn
broeders naar het vlees, die hij aanspoort om de woorden van de profeten - door
hen gesproken lang voordat er van een christelijk tijperk sprake was- indachtig
te zijn en daarbij toch vooral 'hun verstand te gebruiken'. Hoe?
Door hun analyses van het profetische woord zuiver te houden; zich te binnen brengend dat het in die oude profetieën bijna altijd gaat om het toekomstige herstel van Israël, waarbij zijzelf betrokken zijn!
Maar met Yeshua’s komst en zijn bediening te
midden van zijn eigen volk, is ook het Evangelie verkondigd; eerst door hemzelf en na hem voortgezet door zijn apostelen. Petrus
noemt het Evangelie hier het gebod van de
Heer en redder omdat het in 2Pt 2:21 als de weg der
rechtvaardigheid wordt bestempeld, wat op een praktische
levenshouding duidt en daarom op zichzelf als een gebod, iets wat noodzakelijk
is, gezien kan worden.
Het
werkelijke herstel zal, op grond van Hn 3, pas volledige realiteit worden bij
het aanbreken van Yeshua’s wederkomst, met name bij
zijn paroesie (tegenwoordigheid), wellicht samenvallend met de Laatste Jaarweek
voor Israël, de 70ste. Tot op die tijd blijft hij ‘in de hemel
opgenomen’. Bovendien zal het echte herstel in die gekenmerkte periode veel
meer omvatten dan het feit dat Israël weer een prominente plaats op het
wereldtoneel zal gaan innemen. In werkelijkheid zullen alle gevolgen van de
Spraakverwarring ‘teruggedraaid’ worden. Om maar iets te noemen: De
‘lappendeken’ van nationale groepen met hun zeer diverse vormen van eigen
bestuur, zal plaats moeten maken voor het herstelde Davidische koninkrijk voor
Israël. Daarmee zullen dan de BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN tot een einde komen.
Wat
daarbij nog verder betrokken zal zijn hebben we aangegeven in de studie
Confusion of Tongues and the Seven Times.
τουτο πρωτον γινωσκοντες, οτι ελευσονται επ εσχατων των ημερων [εν] εμπαιγμονη εμπαικται κατα τας ιδιας επιθυμιας αυτων πορευομενοι και λεγοντες, Που εστιν η επαγγελια της παρουσιας αυτου; αφ ης γαρ οι πατερες εκοιμηθησαν, παντα ουτως διαμενει απ αρχης κτισεως.
3-4 Dit
allereerst wetend dat op het laatst der dagen¹, te midden van spotdrijverij, bespotters
zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen² en zeggen: Waar [is] de belofte van zijn
paroesie? Want sinds de vaderen zijn ontslapen blijven alle dingen precies zó
als vanaf [het] begin [der] schepping³.
¹ Judas 18 situeert
het optreden van hen die de spot drijven met het vertrouwen dat het
Overblijfsel koestert in de paroesie van de Heer op het laatste van de tijd. Link.
Dit allereerst wetend haakt aan bij het Evangelie - het gebod van de Heer en redder – in het
bijzonder wat Yeshua heeft geantwoord, volgens Mt hfdst 24, op de vraag van
zijn apostelen:
Wat [zal
zijn] het
teken zijn van je paroesie en de voleinding der eeuw?
Een onderdeel van zijn gebod luidde toen:
Let op dat
niemand jullie misleidt! Want velen zullen komen op [basis van] mijn
naam, zeggend: Ik ben de
Mashiach en velen zullen misleid worden… Want er zullen pseudomessiassen
en pseudoprofeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen verschaffen
teneinde, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te
misleiden.
Mt 24:4-5, 24
² Terwijl de Mashiach al tegenwoordig is, zullen de demonische
valse leraren dit feit belachelijk maken, daarbij gebruik makend van een
algemene spotzucht ten opzichte van de ware Mashiach en de leer van zijn
paroesie.
Indirect wordt hiermee aangegeven dat de
Mashiach vanuit onzichtbaarheid zijn
aandacht richt op de aardse situatie, met name op zijn
eigen volk, de Joden. Vergelijk Mt
25:37-39.
³ De tactiek van de demonen is om de mensen te laten geloven dat er
zich sedert de Schepping geen bijzondere
gebeurtenissen meer hebben voorgedaan. Vooral het Joodse volk moet aangepraat
worden dat er sinds de dood van hun voorvaderen niet echt veel veranderd is. En
ook in het christelijke tijdperk zijn alle dingen, generatie na generatie, zo
ongeveer hetzelfde gebleven.
Dus waarom nu plotseling menen dat een omslag in de gebeurtenissen aanstaande
zou zijn!
λανθανει
γαρ αυτους
τουτο θελοντας, οτι
ουρανοι ησαν
εκπαλαι και γη
εξ υδατος και
δι υδατος
συνεστωσα τω
του θεου λογω,
δι ων ο τοτε
κοσμος υδατι
κατακλυσθεις
απωλετο·
5-6 Want
willens-en-wetens gaan zij aan dit [feit] voorbij: Dat er lang
geleden - krachtens het woord van God - hemelen waren en een aarde, compact
staande uit water en te midden van water, waardoor de toenmalige wereld ten
onder ging toen ze door water werd overstroomd¹.
¹ De demonen willen niet
graag aan Gods oordeelsvoltrekkingen herinnerd worden; zeker niet aan wat er
ten tijde van de Vloed gebeurde, toen hun bastaardnakomelingen - de Gibborim;
de sterke mannen van naam - verdronken en zijzelf zich genoodzaakt
zagen hun gematerialiseerde lichamen op te geven en vervolgens net zomin
gespaard werden als de Vloedgeneratie. Vergelijk 2Pt 2:3b-6.
Ook gaan zij moedwillig voorbij aan het feit dat door één woord van God de kosmische
situatie ingrijpend gewijzigd kon worden. Petrus doelt op datgene wat plaats
vond op de tweede en derde scheppingsdag, verhaald in Gn 1:6-10.
Omdat het droge land - door God aarde genoemd - zich verhief
boven het water waarmee de gehele aarde aanvankelijk bedekt was, stond de aarde
op de derde scheppingsdag compact uit water.
Maar doordat eerder, op de
tweede ‘Dag’, wateren waren omhooggeheven, hoog boven de aarde, zodat er een uitspansel – firmament - ontstond tussen de wateren, dat wil zeggen dat er
wateren boven en
wateren beneden het uitspansel waren, kon
tevens gezegd worden dat de aarde compact stond te midden
van water. Letterlijk luidt de tekst: Aarde compact staande uit water en door water heen.
Toen God opnieuw
een woord sprak in Noachs dagen, kwam op zijn bestemde tijd - in Noachs 600e
jaar, in de 2e maand en op de 17e dag daarvan - de wateren die tot op die dag
boven het uitspansel waren geweest, in geweldige
massa’s naar beneden:
Het was in het
zeshonderdste levensjaar van Noach, de zeventiende dag van de tweede maand; op
die dag braken alle bronnen van de diepte los, de sluizen van de hemel gingen
open, en regen viel op de aarde, veertig dagen en veertig nachten achtereen.
Gn 7:11-12
Of er ook iets veranderd is vanaf het begin der schepping!
οι δε
νυν ουρανοι
και η γη τω αυτω
λογω
τεθησαυρισμενοι
εισιν πυρι,
τηρουμενοι εις
ημεραν κρισεως
και απωλειας
των ασεβων
ανθρωπων.
7 Maar
de huidige hemelen en de aarde¹ zijn krachtens
hetzelfde woord als een schat weggelegd voor vuur; zij worden bewaard tot een
dag van oordeel en van ondergang der goddeloze mensen².
¹ De huidige hemelen en
de aarde staan tegenover de toenmalige wereld
van vers 6; niet tegenover de fysieke hemelen en aarde van
vers 5. Die worden vermeld
a. om
het effect op de kosmos van Gods gesproken woord krachtig te laten uitkomen
teneinde het ongelijk van de bespotters aan te tonen; en
b. om
aannemelijk te maken dat de wereld van Noachs dagen door wateren ten
onder kon gaan.
Om de betekenis van de huidige hemelen en de aarde te kunnen
vaststellen, vormt vers 13 ook een hulp, want daar zal Petrus zeggen dat wij overeenkomstig
zijn belofte [van
God] nieuwe hemelen
en een nieuwe aarde verwachten, waarin [in welke; meervoud] rechtvaardigheid zal wonen.
Met die uitspraak kunnen geen fysieke hemelen en aarde bedoeld
zijn, want daarin kan geen rechtvaardigheid wonen.
Aan de hand van de herstelprofetie in Js 65:17-25 toont Petrus veeleer aan
dat het nieuwe betrekking heeft
op het Messiaanse koninkrijk met haar hoofdstad het Nieuwe Jeruzalem, zich
uitstrekkend vanaf de hemel tot op de aarde, gekenmerkt door een en al
rechtvaardigheid. Zie ook Js
9:6-7 en Op
21-22.
Aan de hand van vers 13 kan dan ook verder afgeleid worden dat de huidige hemelen en aarde
verstoken zijn van rechtvaardigheid en dat is zeer begrijpelijk, want het gaat
daarbij om het systeem dat Satan met zijn demonenengelen, waaronder
demonenvorsten, in de periode na de Vloed - in het bijzonder vanaf de
Spraakverwarring - in hemel en op aarde hebben opgebouwd; een door en door
goddeloos stelsel dat gedurende Zeven Tijden de overhand zal hebben.
Zie de Studie: Spraakverwarring en de Tijden der Heidenen
² De frase τεθησαυρισμενοι
εισιν πυρι ≈ als een schat
weggelegd voor vuur klinkt
bepaald ironisch, aangezien ze een bedreiging van vernietiging als door vuur
voor de valse leraren en alle andere goddelozen inhoudt. Ze tekent en beklemtoont
evenwel de zekerheid van het oordeel dat God volgens 2Pt
2:3b-4 al duizenden jaren voor ogen staat.
Εν δε
τουτο μη
λανθανετω υμας, αγαπητοι,
οτι μια ημερα
παρα κυριω ως
χιλια ετη και
χιλια ετη ως
ημερα μια.
8 Laat
dit ene [feit] jullie echter niet
ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heer als duizend jaren [is] en duizend jaren als één
dag¹.
¹ Dat Petrus zijn lezers opnieuw
aanspreekt met geliefden, toont dat hij zich nog steeds
richt tot zijn Joodse broeders zoals in vers 1, en tevens dat hij een nieuwe
gedacht te berde brengt.
Zeker, door de aandacht te vestigen op de wijze waarop God tijd ervaart -
kennelijk met een verwijzing naar Psalm
90 - bevat ook dit vers een argument tegen de bewering der valse leraren
dat zich nooit enige verandering zou voordoen in kosmische zaken. Maar het feit
blijft bestaan dat 1000 jaar in de beleving van een mens heel, héél erg lang
duurt.
De vertwijfelde vraag Hoe lang? wordt in de Psalmen
dikwijls gehoord:
Wellicht wilt u, lezer, zich van eea vergewissen in Ps 6:6; 13:1-2;
36:17; 74:9-10; 79:5; 80:4; 89:46; 90:13; 94:3.
Vandaar dat wij van mening zijn dat Petrus ook hier teruggrijpt op het
profetische woord dat, zoals we al geregeld zagen, vooral de blik richt op het
herstel van de Joden als Gods eigen volk. Het bijbelboek Hosea is bij uitstek zo’n document: God neemt zijn vrouwnatie terug zoals Hosea
Gomer terugnam als echtgenote. Z
Zie svp Hosea, de hfdst 1-
In Hosea hfdst 6 wordt opnieuw Israëls herstel aangeroerd, maar dan met een
indicatie wat betreft de factor tijd. In Hs 3:3-4 was al aangegeven dat de
Israëlieten vele dagen ongeorganiseerd - zowel op het
gebied van bestuur als aanbidding - in hun verstrooiing zouden wonen.
In hfdst 6 is de profetie specifieker:
Kom, laten we terugkeren tot YHWH. Hij
heeft ons verscheurd, hij zal ons ook genezen. Hij heeft wonden geslagen, hij
zal ze ook verbinden. Na twee dagen maakt hij ons weer levend, op de derde dag laat hij ons weer
opstaan om weer te leven voor zijn
aanschijn. Wij willen YHWH liefhebben,
ons inspannen om hem te kennen. Zo zeker als de dageraad vertoont hij zich,
komt hij over ons als de regen, als de lenteregen die de aarde drenkt.
De werkelijkheid beantwoordt aan deze voorzegging. Globaal gezien verkeert de
natie al 2000 jaar [twee dagen] in haar situatie waarin zij treurt en rouw
bedrijft om Sion. Maar de tijd voor haar vertroosting is nabij. De volgende
1000 jaar, samenvallend met het Millennium, zal Israël als een weer tot leven
gekomen natie tot zegen worden voor alle
families der aarde.
Voor een alternatieve uitleg van op
de derde dag, zie Hosea 6:2.
ου
βραδυνει
κυριος της
επαγγελιας, ως
τινες βραδυτητα
ηγουνται, αλλα
μακροθυμει εις
υμας, μη βουλομενος
τινας
απολεσθαι αλλα
παντας εις
μετανοιαν χωρησ
9 De
Heer talmt niet met de belofte zoals sommigen het voor talmen houden¹, maar hij
is lankmoedig jegens jullie, niet wensend dat iemand ten onder gaat, maar dat
allen tot berouw geraken².
¹ Van talmen, dralen, treuzelen in zijn
voornemen, is bij God nooit sprake. Voor alle dingen heeft hij zijn eigen
bestemde tijd (Js
46:10).
Sommigen onder de Joden - door de eeuwen heen ongetwijfeld velen onder
hen - hebben YHWH Elohim op een menselijke wijze bezien, dat hij - zoals een
mens - zaken alsmaar uitstelt of voor zich uit schuift. De begrijpelijke vraag Hoe lang nog, o YHWH, komt
vooral vanuit de joodse gemeenschap voort en dat vanwege al haar lijden en
verdrukkingen.
² In plaats van uiting te geven aan gevoelens van onbehagen voor
het [ogenschijnlijk] uitblijven van de vervulling der Abrahamitische Belofte,
is het veel verstandiger voor de Joden dat zij zich eindelijk eens rekenschap
geven van de eigen deplorabele nationale situatie gedurende de afgelopen 2000
jaren. Waarom niet eens het taboe van de heikele Mashiachkwestie doorbreken?
Zelfs uit hun eigen Hebreeuwse geschriften zouden zij kunnen afleiden dat zij
juist in verband met de Mashiach gedwaald hebben en in overtreding zijn geraakt
(Js
53).
Het is tijd om van berouw blijk te geven en aldus Gods geduld niet langer uit
te dagen.
Het werkwoord χωρεω heeft
de betekenis van ruimte
laten/hebben voor iets, in dit geval van berouw. God biedt hun nog
steeds daarvoor de gelegenheid.
Maar zoals uit het volgende vers zal blijken komt aan die gelegenheid
onverbiddelijk een abrupt einde.
Uit het profetische woord weten we echter ook al bij voorbaat dat slechts een
Overblijfsel in berouw tot God zal terugkeren (Js
10:22). De meerderheid zal tot een rampspoedig einde volharden in het
afwijzen van hun Mashiach, daarmee asiel in de Vrijstad verachtend.
Zie: De Toevluchtsstad in Tegenbeeld
Ηξει
δε ημερα
κυριου ως
κλεπτης,
εν η οι ουρανοι
ροιζηδον
παρελευσονται,
στοιχεια δε
καυσουμενα
λυθησεται, και
γη και τα εν
αυτη εργα
ευρεθησεται.
10 Maar
komen zál de Dag van de Heer, als een dief, waarin de hemelen met gedruis
voorbij zullen gaan¹; elementen brandend ontbonden zullen worden², en [de] aarde en de werken
daarin gevonden zullen worden³.
¹ Als climax van de paroesie zal Gods Dag
van oordeel aanbreken; niemand moet denken dat Gods geduld met Israël tot
uitstel van die Dag zal leiden. Voor de niet voorbereide mensen zal die Dag als
een dief er plotseling zijn. Yeshua heeft daarvoor al gewaarschuwd en de
apostelen hebben die waarschuwing herhaald.
Mt
24:43; 1Th
5:2; Op
3:3; 16:15.
Petrus’ woordkeuze geeft aan dat we aan een periode van oordeel moeten denken, waarin een
aantal catastrofale gebeurtenissen elkaar opvolgen. Maar ze hebben alle te
maken met de huidige hemel en de aarde van vers 7, het
systeem dat Satan met zijn demonenengelen in hemel en op aarde heeft opgebouwd,
en dat nu om en nabij de 4200 jaar in werking is (Lk
17:23-37).
Het hemelse deel, de goddeloze
geestenkrachten in de hemelsferen, de wereldheersers van deze duisternis,
zal met een gedruis voorbij gaan (Ef 6:12).
De term ροιζηδον komt
alleen hier voor en zou volgens Robertson’s Wordpictures duiden op een whizzing
sound of rapid motion through the air like the flight of a bird, thunder,
fierce flame.
Een suizend geluid derhalve, dat, bij voorbeeld, veroorzaakt wordt wanneer iets
met grote snelheid door de lucht scheert. Of, in een andere vergelijking,
wanneer een vogel zich op zijn prooi stort. Het gedruis of suizend geluid zou
dan aangeven dat de hemelen - de demonische heerschappij in de
hemelsferen - in een snelle actie voorbij zullen gaan.
² Op grond van Gl
4:3, 9 en Ks
2:8, 20-22 zouden we onder de στοιχεια, elementen of grondslagen
alle denkrichtingen kunnen verstaan die in de loop der eeuwen door de mensen -
verblind als zij door de demonen werden voor de wijsheid van God - aangehangen
en gepropageerd zijn. Al die verkeerd gerichte stromingen zullen als
pseudo-kennis en pseudo-wijsheid ontmaskerd worden; uiteenvallen derhalve; op
vernietigende wijze ontbonden, als door vuur verwoest.
Zie: Terugkeer
naar Slavernij
³ In Ks 2:8 schreef de apostel Paulus:
Let op dat
niemand jullie tot prooi maakt door de wijsbegeerte en leeg bedrog, overeenkomstig
de overlevering der mensen, overeenkomstig de elementen [στοιχεια] van de wereld en niet
overeenkomstig de Mashiach
Indirect kunnen we uit die
waarschuwing - in Paulus’ Brief aan christenen gegeven - afleiden hoe het met
het denken van de mensheid in het algemeen gesteld is. In hun ijver tot
vernieuwing en ‘verbetering’ hebben mensen - op basis van hun verkeerd gerichte
ideeën - van alles opgebouwd op aarde: Instituties op alle terreinen van het
leven; in alle denkbare scholings- en/of opleidingsrichtingen. Of het nu
militaire academies, seminaries, universiteiten, technische hogescholen, etc.
zijn.
Als tot de wereld behorend, ademen die wereldse instituties
ook de geest van de wereld,
d.i. een onheilige geestelijke invloed die in strijd is met Gods heilige geest
(1Ko
2:6-12; Ef
2:1-4).
Wat produceert zo’n wereld; wat brengt zij voort op het gebied van ‘werken’?
De uitdrukking werken heeft in onze tekst betrekking op
hetgeen de mensheid voortgebracht heeft, dus wat er binnen de aardse
maatschappij werd opgebouwd; wat ze allemaal geproduceerd heeft.
Niet zelden zijn die werken zeer schadelijk gebleken, maar gewoonlijk gaven ze
ook blijk van de aardse, hebzuchtige aard der mensen.
Welnu, dit alles zal op Gods Grote Dag ‘gevonden’, ‘ontdekt’ worden, d.i.
ontmaskerd als schadelijk en geheel in strijd met Gods liefde en zijn heilzame
bedoelingen.
τουτων
ουτως παντων
λυομενων
ποταπους δει
υπαρχειν [υμας]
εν αγιαις αναστροφαις
και
ευσεβειαις,
11 Aangezien al deze dingen aldus
ontbonden worden, hoedanig behoort gij [dan] te zijn in heilige
gedragingen en daden van godsvrucht,
προσδοκωντας
και σπευδοντας
την παρουσιαν
της του θεου
ημερας, δι ην
ουρανοι
πυρουμενοι
λυθησονται και
στοιχεια
καυσουμενα
τηκεται.
12 met
verlangen¹ verwachtend de paroesie² van de Dag Gods, waardoor [de] hemelen in vuur-en-vlam
ontbonden zullen worden, en [de] elementen brandend
wegsmelten³.
¹ Letterlijk verhaastend. In plaats van
Gods Dag in gedachten voor zich uit te schuiven of alsmaar uit te stellen,
zichzelf wijs makend dat die Dag nooit zal komen - zoals de spotters van vers 4
doen - hebben de leden van het Overblijfsel reden om er met verlangen naar uit
te zien, die Dag als het ware bespoedigend. En waarom?
Omdat daardoor, zoals vers 13 zal zeggen,
ruim baan gemaakt zal worden voor het nieuwe, rechtvaardige wereldstelsel onder
het koninkrijk van de Masjiach. Daarmee zal dan voorgoed een einde komen aan al
het lijden en de verdrukkingen van het Joodse volk.
² Hier niet de paroesie van de Mashiach, maar de tegenwoordigheid
of aanwezigheid van Gods Grote Dag van oordeel.
³ Grotendeels een herhaling van de inhoud van vers 10, waardoor het
Schriftdeel tot een indrukwekkend refrein wordt. Daar werd vermeld dat de
verwijdering van het oude, onrechtvaardige en goddeloze wereldstelsel in Gods Dag zal plaats
vinden. Hier worden dezelfde gebeurtenissen voorgesteld als veroorzaakt door die Dag.
Psalm
50; Js
34; Micha
1; 2Th
1:8; Op
6:12-17.
καινους δε ουρανους και γην καινην κατα το επαγγελμα αυτου προσδοκωμεν, εν οις δικαιοσυνη κατοικει.
13 Wij
evenwel verwachten naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin
rechtvaardigheid woont¹.
¹ Als iemand ergens woont, wil dat
zeggen dat hij daar permanent verblijft.
Zo zal het gesteld zijn met het Nieuwe Jeruzalem van God wat betreft het
verblijf houden van recht en rechtvaardigheid:
Aan de toename
van vorstelijke heerschappij en van vrede zal geen einde zijn op de troon van
David en over zijn koninkrijk, door het te stichten en te grondvesten met recht
en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van YHWH der
legerscharen zal dit tot stand brengen.
Js 9:7
Slotaanmoediging (3:14-18)
Διο,
αγαπητοι,
ταυτα
προσδοκωντες
σπουδασατε ασπιλοι
και αμωμητοι
αυτω ευρεθηναι
εν ειρηνη,
14 Daarom, geliefden, aangezien
gij deze dingen verwacht, beijvert je om zonder smet en onberispelijk voor hem
te worden bevonden in vrede¹.
¹ In vrede bevonden worden - zonder smet en onberispelijk voor Hem -
heeft betrekking op hun gemeenschap met God in de tijd der
paroesie. Hun persoonlijke verhouding tot hem is dan wat bovenal telt.
και
την του κυριου
ημων
μακροθυμιαν
σωτηριαν ηγεισθε,
καθως και ο
αγαπητος ημων
αδελφος Παυλος
κατα την
δοθεισαν αυτω
σοφιαν εγραψεν
υμιν, ως και εν
πασαις
επιστολαις
λαλων εν
αυταις περι
τουτων, εν αις
εστιν δυσνοητα
τινα, α οι
αμαθεις και
αστηρικτοι
στρεβλουσιν ως
και τας λοιπας
γραφας προς την
ιδιαν αυτων
απωλειαν.
15-16 En
houdt de lankmoedigheid van onze Heer voor redding, zoals ook onze geliefde
broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid jullie heeft geschreven¹; evenals
ook in alle brieven, waarin hij over deze zaken bericht, waarin sommige dingen
moeilijk te begrijpen zijn, die de niet-onderwezenen en onstandvastigen
verdraaien, evenals ook de overige geschriften, tot hun eigen ondergang.
¹ De
intrigerende vraag is hier vanzelfsprekend "in welk document in het
bijzonder heeft Paulus aan zijn Joodse broeders geschreven over vrede met God
en het goddelijk geduld jegens hen met het oog op hun redding"?
In 2Pt 1:10 werden de lezers op soortgelijke wijze aangespoord als in deze
context:
Daarom, broeders, beijvert je des
te meer om jullie roeping en uitverkiezing vast te maken; want door dit te doen
zult gij beslist nooit struikelen.
En wij stelden vast dat in Hb
6:4-5, 11-12 de Hebreeën van de Eindtijd in de zelfde richting worden
aangemoedigd: Gunstig reageren op het smaken van de voorrechten van het Nieuwe
Verbond, t.w.:
- hun geestelijke verlichting;
- het smaken van de hemelse gave;
- deelgenoten van heilige geest;
- het proeven van het voortreffelijke woord
van God en krachten van de komende eeuw.
En in het commentaar op 2Pt 2:19 hebben wij Hb 10:26 en 29 geciteerd om
aan te geven hoe ernstig het in Gods ogen is om moedwillig te zondigen na de verdiepte kennis der waarheid
te hebben ontvangen.
Want dan blijft er geen
slachtoffer betreffende zonden meer over; vooral als men de Zoon van God met
voeten heeft getreden en het bloed van het verbond waarin hij werd geheiligd,
gewoon geacht en de geest der genade heeft gekrenkt.
Daarom menen wij dat Petrus hier de Brief
aan de Hebreeën op het oog
heeft, te meer omdat ook in zijn Eerste brief veel raakvlakken zijn aan te
wijzen met de Hebreeënbrief. Daarin zinspeelt Petrus namelijk geregeld op
leerpunten die verband houden met de tegenbeelden van de oorspronkelijke
Tabernakelregeling, en juist daarop is Hebreeën grotendeels gericht.
En gelet op de revolutionaire zienswijze die
Paulus in dat geschrift ontwikkelt met betrekking tot de nieuwe orde van
Hogepriesterschap door Mashiach Yeshua, met name vanaf hoofdstuk 7, dan is ook
gemakkelijk te verklaren waarom Petrus opmerkt dat daarin sommige dingen moeilijk te begrijpen zijn; of, vooral
voor Joden, moeilijk te verteren.
Uiteraard heeft Paulus ook in de Romeinenbrief heel wat Joodse zaken
aangeroerd. We hoeven alleen maar te denken aan de hoofdstukken 3, en 9
tm 11, waar hij uitvoerig stilstaat bij de
toekomst van het Joodse volk en het mysterie van hun eeuwenlange verharding.
En speciaal van hoofdstuk 11 kan opgemerkt
worden dat de daarin door de apostel geschetste situatie omtrent hun opsluiting in ongehoorzaamheid en
uiteindelijk herstel - nadat de volheid der
Heidenvolken is ingegaan - voor Joodse mensen op z’n
zachtst gezegd ‘zware’ thema’s zijn.
Paulus werd binnen Joodse kringen al vroeg een controversiële figuur. Zie maar
de reeks van gebeurtenissen die in het jaar 57 AD in verband met hem op gang
kwamen tijdens zijn bezoek aan Jeruzalem, beschreven in de Handelingen, vanaf Hn
21:20.
Met het oog daarop lijkt Petrus in onze
tekst voor hem ‘een lans te breken’, kennelijk met de bedoeling om de leden van
het Overblijfsel te laten weten dat zij bij het aanbreken van hun herstel in de
70ste Week, er goed aan zullen doen alle eventuele scrupules die zij
ten aanzien van Paulus mochten hebben, opzij te zetten en te profiteren van
zijn onderwijs, speciaal van de voor hen zeer leerzame punten in de Hebreeën-
en de Romeinenbrief.
Υμεις
ουν, αγαπητοι.
προγινωσκοντες
φυλασσεσθε ινα
μη τη των
αθεσμων πλανη
συναπαχθεντες
εκπεσητε του
ιδιου στηριγμου,
17 Gij
dan, geliefden, [dit] tevoren wetend, past op
dat gij niet - meegesleept door de dwaling van hen die van geen wet of tucht
willen weten - afvalt van je eigen standvastigheid¹;
¹ De lezers moeten begrijpen
dat de situatie ernstig is, zoals die ook was voor Lot die in Sodom met
hetzelfde type mens te maken had: personen die van geen wet of tucht willen
weten waardoor
Lot het
benauwd had vanwege hun liederlijke gedrag. Zie 2Pt
2:7.
De demonische, valse leraren mogen niet onderschat worden. Het is de lezers
eveneens bij voorbaat bekend wat er in Yeshua’s paroesie met de rechtvaardigen
en zondaars gebeuren zal. Daarom een laatste waarschuwing van Petrus aan zijn
geliefde broeders: "Weest op je hoede, ze zijn echt zeer gevaarlijk; voor
je het beseft hebben ze jullie uit je evenwicht gebracht".
αυξανετε
δε εν χαριτι
και γνωσει του
κυριου ημων και
σωτηρος Ιησου
Χριστου. αυτω η
δοξα και νυν
και εις ημεραν
αιωνος. [αμην.]
18 maar
blijft groeien in genade en kennis van onze Heer en redder Yeshua Mashiach. Aan
hem de heerlijkheid, zowel nu als tot in een dag der eeuwigheid¹. Amen.
¹ Terwijl zij alle antichristelijke invloeden
volstrekt moeten afwijzen, dienen zij zich volkomen op de gunst van hun
Mashiach te verlaten en zich in te spannen hem steeds beter te leren kennen.
In de geest van Jh 17:3 dient hun kennis van
Mashiach Yeshua steeds zuiverder, dieper en rijker te worden. Daarmee groeien
zij tevens in verdiepte kennis van God zelf. Door hun tussenkomst is immers
redding mogelijk geworden en ook alle bestaan in de toekomst is pas zinvol
als zij U kennen, de enige ware God en hem
die Gij hebt gezonden, Yeshua Mashiach. Want dit
is het eeuwige leven.