Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 18
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
·
Een
profetisch Boek toegevoegd aan de boeken van het OT
om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
·
De
gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70ste
Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der geschiedenis in verband
met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
·
De Christelijke
Gemeente bevindt zich dan [waarschijnlijk] niet meer op aarde omdat ze bij het
begin van de 70ste Week is weggerukt in de 'Opname'.
Tekst
1 Na deze dingen
zag ik een andere engel neerdalen uit de hemel, grote macht hebbend; en de
aarde werd verlicht vanwege zijn heerlijkheid.
2 En hij riep met
een sterke stem uit zeggend: Ze viel, Babylon de Grote viel, en zij werd een
woonplaats van demonen en een hol van elke onreine geest en een hol van elke
onreine en verafschuwde vogel,
3 omdat vanwege
de toornwijn van haar hoererij alle Heidenvolken zijn gevallen, en de koningen
der aarde bedreven ontucht met haar, en de kooplieden der aarde werden rijk uit
de kracht van haar lichtzinnige daden.
4 En ik hoorde
een andere stem uit de hemel, zeggend: Komt uit, mijn volk, uit haar; opdat
jullie niet mede deelhebben aan haar zonden en uit haar plagen niet ontvangen.
5 Want haar
zonden werden opgestapeld tot aan de hemel en God bracht zich haar
ongerechtigheden te binnen.
6 Vergeldt haar zoals
ook zij vergold; en doet het dubbele, tweemaal
de dingen naar haar werken. In de beker in welke zij mengde,
mengt voor haar het dubbele. 7 In de mate waarin zij zich verheerlijkte
en leefde in lichtzinnigheid, geeft haar zoveel pijniging en rouw. Want in haar
hart blijft ze zeggen: Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en rouw zal
ik beslist niet zien.
8 Om die reden
zullen op één dag haar plagen komen: dood en rouw en honger; en zij zal met
vuur verbrand worden. Want sterk [is] de Heer God die haar oordeelde. 9 En de koningen der aarde die
hoererij met haar bedreven en losbandig leefden, zullen wenen en zich over haar
in droefheid slaan, wanneer zij de rook van haar brand zullen zien,
10 van verre
staande vanwege de vrees van haar pijniging, terwijl zij zeggen: Wee, wee, de
Grote Stad, Babylon de sterke Stad, want in één uur kwam je oordeel.
11
En
de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer
hun lading koopt,
12 lading van goud
en zilver en edelgesteente en parels; en van fijn linnen en purper en zijde en
scharlaken; en allerlei welriekend hout en allerlei snijwerk van ivoor en
allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout en van koper en ijzer en marmer;
13 en kaneel en
specerij en reukwerk en mirre en wierook en wijn en olie en bloem en tarwe en
lastdieren en schapen; en van
paarden en wagens en van lichamen, en zielen van mensen.
14 En het ooft, waarnaar je ziel begerig was, ging van je weg en al
wat kostelijk en schitterend was, ging voor je verloren en men zal ze nooit
meer vinden.
15 De kooplieden
van deze koopwaar, die rijk werden van haar, zullen van verre staan uit vrees
voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend,
16 zeggend: Wee, wee, de
Grote Stad, die gehuld was in fijn linnen en purper en scharlaken, en rijk versierd met goud en edelgesteente en parels,
17 want in één uur
werd zulk een rijkdom verwoest! En iedere stuurman en elke kustvaarder en de
zeelieden en allen die de zee bevaren, bleven van verre staan, 18 en riepen, toen zij de rook van
haar verbranding zagen, zeggend: Welke [stad] was aan de Grote Stad gelijk!
19 En zij wierpen
stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggend: Wee, wee de
Grote Stad, waarin allen die schepen op zee hadden rijk werden vanwege haar
kostbaarheden, want in één uur werd zij verwoest!
20 Bedrijf vreugde
over haar, hemel, en de heiligen en de apostelen en de profeten! Want God
voltrok in jullie rechtszaak het vonnis aan haar.
21 En één sterke engel
nam een steen op als een grote molensteen, en wierp
[die] in de zee, zeggend: Zo zal Babylon, de Grote Stad, met een plotselinge
actie worden neergeworpen, en ze zal beslist niet meer gevonden worden.
22 En geluid van harpspelers en zangers en fluitspelers en bazuinblazers zal
geenszins meer in jou worden gehoord; en geen
kunstenaar van enige kunst zal geenszins meer in jou gevonden worden; en geluid
van een molen zal geenszins meer in jou gehoord worden.
23
En geen
lamplicht zal nog langer in jou schijnen; en geen stem van bruidegom en bruid
zal nog langer in jou gehoord worden, omdat jouw kooplieden de groten der aarde
waren, want door jouw spiritistische praktijk werden alle Heidenvolken op een
dwaalspoor gebracht.
24 En in haar werd bloed van profeten en van heiligen
gevonden en van allen die op de aarde afgeslacht zijn.
Exegese
1 μετα ταυτα
ειδον αλλον
αγγελον καταβαινοντα
εκ του
ουρανου εχοντα εξουσιαν
μεγαλην και η γη
εφωτισθη εκ της δοξης αυτου
2 και εκραξεν
εν ισχυρα
φωνη λεγων
επεσεν επεσεν βαβυλων
η μεγαλη και εγενετο
κατοικητηριον
δαιμονιων
και φυλακη
παντος πνευματος ακαθαρτου και φυλακη
παντος ορνεου ακαθαρτου
[και φυλακη
παντος θηριου ακαθαρτου]
και μεμισημενου
3 οτι εκ του οινου
του θυμου
της πορνειας
αυτης πεπωκαν
παντα τα
εθνη και
οι βασιλεις
της γης
μετ αυτης
επορνευσαν
και οι
εμποροι της γης
εκ της
δυναμεως του στρηνους
αυτης επλουτησαν
Na deze dingen zag ik een andere engel neerdalen uit de hemel,
grote macht hebbend; en de aarde werd verlicht vanwege zijn heerlijkheid. En
hij riep met een sterke stem uit zeggend: Ze viel, Babylon de Grote viel, en
zij werd een woonplaats van demonen en een hol van elke onreine geest en een
hol van elke onreine en verafschuwde vogel, omdat vanwege de toornwijn van haar
hoererij alle Heidenvolken zijn gevallen, en de koningen der aarde bedreven
ontucht met haar, en de kooplieden der aarde werden rijk uit de kracht van haar
lichtzinnige daden.
In Op
14:8 werd de val van Babylon reeds luid
aangekondigd. Dat gebeurde door de Tweede van een serie van drie engelen die - vliegend in het midden van de
hemel - een eeuwig evangelie hebben om als goede tijdingen te verkondigen
aan hen die op de aarde gezeten zijn.
Zie het commentaar aldaar.
Hier wordt de aankondiging kracht en luister bijgezet door een
engel die, gezien de uitstraling van zijn heerlijkheid, rechtstreeks uit de
tegenwoordigheid van God zelf schijnt te komen. De enige onder de engelen die
met een heerlijkheid is bekleed vergelijkbaar met die van God zelf, is de Heer
Yeshua Masjiach die na zijn verhoging tot de hemel met
heerlijkheid en eer werd gekroond en die afstraling der heerlijkheid
is en afdruk van zijn wezen (Hb 2:9; 1:3).
Oók wordt van hem gezegd dat hij
grote macht of autoriteit bezit. Dat alles wijst op het midden van de Jaarweek.
Het koninkrijk der wereld wordt het koninkrijk van onze Heer en van zijn
Masjiach. Als resultaat van de oorlog in de hemel is de Draak vernederd tot de
aarde, en met de 'val' van die god van Babylon, is ook die Stad zelf uit haar
hemelhoge positie gevallen (Op
11:15-17; 12:5-10).
Met de aankondiging van Babylons val
door Masjiach Yeshua wordt het tafereel van Op
17:3-6a weer voortgezet. Dat betekent dat we
de Vrouw Babylon, gezeten op het Beest, zien in haar 'gevallen' situatie. En
die toestand is niet bepaald rooskleurig. Gods Messiaanse Zoon die precies weet
wat er 'speelt', laat ons weten dat ze in de eindfase van haar bestaan noch
slechts als een toevluchtsoord dient voor de onreine geesten; een woonoord van
de demonen in menselijke gedaantes.
In die situatie is de vergelding begonnen voor haar eeuwenoude
praktijken. De mensen der natiën, de Heidenvolken, zijn het slachtoffer
geworden van haar ontucht. Alleen de commercie heeft van haar lichtzinnige
leven, in weelde doorgebracht, geprofiteerd.
Met de vermelding van de kooplieden die rijk zijn geworden van de
handel met haar, wordt op een nog niet eerder genoemd aspect van Babylons corrupte wezen de aandacht gevestigd: Haar funeste
rol binnen de wereldeconomie. Niet alleen op politiek en religieus terrein,
maar ook op het gebied van de wereldhandel ging
de Grote Hoer er altijd mee voort om met haar ontucht de aarde te verderven
(Op
19:1-4). In het OT werd ze in dat facet
vooral afgeschaduwd door de oude handelsstad Tyrus.
Zie de hoofdstukken 26-28
van Ezechiël.
4 και ηκουσα
αλλην φωνην
εκ του
ουρανου λεγουσαν εξελθατε ο λαος μου
εξ αυτης
ινα μη
συγκοινωνησητε
ταις αμαρτιαις
αυτης και
εκ των
πληγων αυτης ινα
μη λαβητε
5 οτι εκολληθησαν
αυτης αι
αμαρτιαι αχρι του
ουρανου και εμνημονευσεν
ο θεος τα
αδικηματα
αυτης
6 αποδοτε αυτη
ως και
αυτη απεδωκεν
και διπλωσατε
τα διπλα
κατα τα
εργα αυτης
εν τω ποτηριω ω εκερασεν κερασατε αυτη διπλουν
7 οσα εδοξασεν
αυτην και
εστρηνιασεν
τοσουτον δοτε αυτη
βασανισμον
και πενθος
οτι εν
τη καρδια
αυτης λεγει
οτι καθημαι
βασιλισσα
και χηρα
ουκ ειμι
και πενθος
ου μη ιδω
8 δια τουτο
εν μια
ημερα ηξουσιν
αι πληγαι
αυτης θανατος
και πενθος
και λιμος
και εν
πυρι κατακαυθησεται
οτι ισχυρος
κυριος ο θεος ο κρινας
αυτην
En ik hoorde een andere stem
uit de hemel, zeggend: Komt uit, mijn volk, uit haar; opdat jullie niet mede
deelhebben aan haar zonden en uit haar plagen niet ontvangen. Want haar zonden werden
opgestapeld tot aan de hemel en God bracht zich haar ongerechtigheden te
binnen. Vergeldt haar zoals ook zij vergold; en doet het
dubbele, tweemaal de dingen naar haar werken. In de beker in
welke zij mengde, mengt voor haar het dubbele. In de mate waarin zij zich
verheerlijkte en leefde in lichtzinnigheid, geeft haar zoveel pijniging en
rouw. Want in haar hart blijft ze zeggen: Ik zit als koningin, en ik ben
geen weduwe, en rouw zal ik beslist niet zien. Om die reden
zullen op één dag haar plagen komen: Dood en rouw en honger; en zij zal met
vuur verbrand worden. Want sterk [is] de
Heer God die haar oordeelde
Dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de totale ondergang
van Babylon en de periode waarin zij gevallen
is, blijkt uit deze passage. De situatie waarin zij het Beest
berijdt is de periode van gevallen zijn.
Daarin hebben mensen nog de gelegenheid haar te verlaten. Vandaar de oproep
van Godswege: Komt uit, mijn volk, uit haar!
De woorden zijn ontleend aan diverse OT
passages, waarin Gods volk Israël krachtig wordt aangeraden Babylon te verlaten
zodra de gelegenheid daartoe zich zou voordoen na haar val in 539 v.Chr.
Zie Js 52:11; Jr 50:8; 51:6.
In Jr 51: 9, 45 lezen we:
Ga de stad uit, terug naar uw land, want
de schuld van Babel reikt tot de hemel, tot hoog in de wolken…Trek hiervandaan,
mijn volk, red uw leven van YHWH’s brandende toorn.
Opmerkelijk is dat in het boek Jesaja de oproep tot Israël/Jakob
vergezeld gaat van de mededeling dat YHWH hen heeft verlost, of losgekocht:
Trekt weg
uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën. Verkondigt met jubelende stem en laat het
horen, draagt het uit tot in de verste hoeken der aarde, en zegt: YHWH heeft
zijn dienstknecht Jakob verlost (Js 48:20).
Zie ook Js 43:1; 44:22-23;
52:9.
In de LXX wordt daarbij enkele malen het
Hebreeuwse werkwoord gâ’al met lutroô weergegeven dat in het NT wordt gebruikt voor de loskoop krachtens Yeshua's losprijs (1Pt 1:18-19).
De oproep tot zijn volk om uit Babylon de Grote weg te gaan, is
voor de Joodse Rest daarom meer dan een oproep om hun ziel in veiligheid te
stellen; ze houdt ook de belofte in van loskoop, en op basis daarvan tot een
nieuwe schepping te worden gemaakt.
Zie het commentaar bij Op 14:4-5 en Op 14:13.
In Jesaja, hoofdstuk 35, wordt op schitterende, profetische wijze
beschreven hoe er voor hen die gehoor geven aan de oproep om uit Babylon weg te
trekken, een hoofdweg zal zijn, een
weg der heiligheid, waarop de Losgekochten
zullen wandelen, op weg naar Sion:
Aldaar zal een heirbaan zijn; de heilige weg zal
zij heten; geen onreine zal haar betreden—zij is voor zijn volk dat de
weg gaat—en dwazen dolen daarop niet rond. Daar zal geen leeuw zijn, geen verscheurend
dier zal er komen, er immer op aangetroffen worden. De
verlosten [vorm van het werkwoord gâ’al] bewandelen
haar, YHWH’s vrijgekochten keren weder;
zij zullen Sion binnenkomen onder gejubel, met altoosdurende
vreugde op hun hoofd. Blijdschap en vreugde bereiken
hen; kommer en zuchten zijn gevloden.
(Js 35:8-10; LV)
De toepassing van Js 52:11 door Paulus
op Christenen, in 2Ko 6:14-18, laat zien dat tijdens de Gemeente-eeuw de
leden van Yeshua's Gemeentelichaam de Joodse Gemeente voorafgaan in het achter
zich laten van het stelsel van de Duivel. Christenen, die als eersten worden
losgekocht en tot een nieuwe schepping worden, horen niet thuis in Babylon
de Grote (2Ko 5:14-17).
Het is ondenkbaar voor Gods zonen om een deel te zijn van
religieus Babylon met haar afgodische ontucht. Maar ook commercieel Babylon,
gekenmerkt door trots en genotzieke hebzucht naar rijkdom, is voor hen een
ongezonde omgeving.
Vóórdat Babylon volledig wordt verwoest, zullen de plagen pest
(dood), rouw en hongersnood over haar komen. Oók om
die reden moet er haast worden gemaakt met het verlaten van de Stad; zij die
talmen zullen uit haar plagen ontvangen.
De situatie is vergelijkbaar met die van Sodom toen Lot en zijn
gezin gemaand werden haast te maken om de stad, op het
punt van ondergang, te ontvluchten (Gn 19:15-17, 26; Lk 17:20-37).
De stem uit de hemel laat ook weten dat aan Babylon dubbel vergolden zal worden naar
wat zij zelf deed. Zie Ex
22:4-9, waar dubbele vergoeding werd geëist in het geval van diefstal;
wellicht een profetische hint naar Babylon en de oneerlijke manier waarop zij
haar grote rijkdom zou vergaren. Zie ook Js 47:8-11.
Het strafgericht aan Babylon wordt voltrokken door het Beest en
zijn 10 horens, maar op bevel van God: Want sterk de
Heer God die haar oordeelde (Op
17:15-18).
9 και κλαυσουσιν
και κοψονται
επ αυτην
οι βασιλεις
της γης
οι μετ
αυτης πορνευσαντες
και στρηνιασαντες
οταν βλεπωσιν
τον καπνον
της πυρωσεως
αυτης
10 απο μακροθεν
εστηκοτες
δια τον
φοβον του
βασανισμου
αυτης λεγοντες
ουαι ουαι
η πολις η μεγαλη βαβυλων
η πολις η ισχυρα οτι
μια ωρα
ηλθεν η κρισις σου
En de koningen der aarde die hoererij met haar bedreven en
losbandig leefden, zullen wenen en zich over haar in droefheid slaan, wanneer
zij de rook van haar brand zullen zien, van verre staande vanwege de vrees van
haar pijniging, terwijl zij zeggen: Wee, wee, de Grote Stad, Babylon de sterke
Stad, want in één uur kwam je oordeel
De ondergang van Babylon wordt nog steeds in toekomstige termen aangekondigd.
Min of meer onopgemerkt gaat de stem van vers 4 over in een profetisch woord.
De catastrofe die haar zal treffen wordt beschreven in een serie
klaagliederen die teruggaan op de klaagzangen die in Ezechiël
26-28 profetisch werden aangeheven over Tyrus, de
imposante handelsstad in de oudheid.
Beurtelings horen we de klachten
* der koningen (de vv 9-10),
* van de kooplieden (de vv 11-17a),
* en van de zeelieden (de vv 17b-19).
Als Babylon ten onder gaat, voelen de politieke minnaars een
zekere droefheid over hun eeuwenoude Minnares die voor hen een hulp was om de
Volken onder de duim te houden, terwijl zij met de Hoer een 'goede tijd'
hadden. Religie kwam hen dikwijls goed van pas om oorlogen een schijn van
heiligheid te geven, waarbij de geestelijken bereid waren jonge mensen, in de
kracht van hun leven, naar de slagvelden te prediken. Desondanks missen zij de
moed haar te hulp te komen; het machtsvertoon van de concurrerende Masjiach,
het Beest met zijn 10 horens, is kennelijk zo overweldigend, en de ondergang
van de Hoer zo onverwacht plotseling, dat zij veilig op afstand proberen te
blijven.
Mede om die reden zullen zij blijkbaar kort hierop, geïmponeerd
als zij zijn door deze ogenschijnlijk onoverwinnelijke Macht (Op
13:3-4), bereid zijn met het Beest de strijd aan te binden tegen de
ware Masjiach op Gods Grote Dag te Har-Magedon (Op
16:13-14; 19:19-21).
In Ez 26:16-18 wordt eveneens door de
koningen gerouwd en geweeklaagd over Tyrus:
Al die vorsten der zee zullen van hun
tronen afdalen, hun mantels afleggen, hun bontgestikte klederen uittrekken, met ontsteltenis bekleed op de grond gaan zitten, alsmaar bevend van
angst, en een klaagzang over u aanheffen, waarin zij van u zeggen: Hoe zijt ge te gronde gegaan, van de zeeën verdwenen, gij hoog
geprezen Stad, die sterk was door de zee! Gij met uw
bewoners, die schrik inboezemden aan al de zeebewoners. Thans ontstellen de
kustlanden over uw val; staan zij die op zee zijn, verbijsterd over uw ondergang.
11 και οι εμποροι της γης
κλαιουσιν
και πενθουσιν
επ αυτην
οτι τον
γομον αυτων
ουδεις αγοραζει ουκετι
12 γομον χρυσου
και αργυρου
και λιθου
τιμιου και μαργαριτων
και βυσσινου
και πορφυρας
και σιρικου
και κοκκινου
και παν
ξυλον θυινον
και παν
σκευος ελεφαντινον
και παν
σκευος εκ ξυλου
τιμιωτατου
και χαλκου
και σιδηρου
και μαρμαρου
13 και κινναμωμον
και αμωμον
και θυμιαματα
και μυρον
και λιβανον
και οινον
και ελαιον
και σεμιδαλιν
και σιτον
και κτηνη
και προβατα
και ιππων
και ρεδων
και σωματων
και ψυχας
ανθρωπων
14 και η οπωρα
σου της
επιθυμιας
της ψυχης
απηλθεν απο σου
και παντα
τα λιπαρα
και τα
λαμπρα απωλετο απο σου
και ουκετι
ου μη αυτα ευρησουσιν
15 οι εμποροι
τουτων οι πλουτησαντες
απ αυτης
απο μακροθεν
στησονται
δια τον
φοβον του
βασανισμου
αυτης κλαιοντες
και πενθουντες
16 λεγοντες ουαι
ουαι η πολις
η μεγαλη η περιβεβλημενη
βυσσινον και πορφυρουν
και κοκκινον
και κεχρυσωμενη
[εν] χρυσιω
και λιθω
τιμιω και
μαργαριτη
17 οτι μια ωρα ηρημωθη
ο τοσουτος
πλουτος και πας
κυβερνητης
και πας
ο επι τοπον
πλεων και
ναυται και οσοι
την θαλασσαν
εργαζονται
απο μακροθεν
εστησαν
18 και εκραζον
βλεποντες
τον καπνον
της πυρωσεως
αυτης λεγοντες
τις ομοια
τη πολει
τη μεγαλη
19 και εβαλον
χουν επι
τας κεφαλας
αυτων και
εκραζον κλαιοντες και πενθουντες
λεγοντες ουαι ουαι
η πολις η μεγαλη εν
η επλουτησαν
παντες οι εχοντες
τα πλοια
εν τη θαλασση εκ της τιμιοτητος
αυτης οτι
μια ωρα
ηρημωθη
En de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar,
omdat niemand meer hun lading koopt, lading van goud en zilver en edelgesteente
en parels; en van fijn linnen en purper en zijde en scharlaken; en allerlei
welriekend hout en allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen van het
kostbaarste hout en van koper en ijzer en marmer; en kaneel en specerij en
reukwerk en mirre en wierook en wijn en olie en bloem en tarwe en lastdieren en
schapen; en van paarden en
wagens en van lichamen, en zielen van mensen. En het ooft,
waarnaar je ziel begerig was, ging van je weg en al wat kostelijk en schitterend
was, ging voor je verloren en men zal ze nooit meer vinden. De kooplieden van
deze koopwaar, die rijk werden van haar, zullen van verre staan uit vrees voor
haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, zeggend: Wee, wee, de Grote Stad,
die gehuld was in fijn linnen en purper en scharlaken, en rijk versierd met
goud en edelgesteente en parels, want in één uur werd zulk een rijkdom
verwoest! En iedere stuurman en elke kustvaarder en de zeelieden en allen die
de zee bevaren, bleven van verre staan, en riepen, toen zij de rook van haar
verbranding zagen, zeggend: Welke [stad] was aan de
Grote Stad gelijk! En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw
bedrijvend, zeggend: Wee, wee de Grote Stad, waarin allen die schepen op zee
hadden rijk werden vanwege haar kostbaarheden, want in één uur werd zij
verwoest!
Aan de klaagzang der kooplieden wegens de teloorgang van Babylons commercie en haar grote materiële rijkdommen,
wordt veel uitvoeriger aandacht gegeven dan aan het treuren der politici.
Johannes wordt niet moe om, geheel naar het klaaglied over Tyrus
in Ez 27:1-36, een opsomming te geven van de grote
verscheidenheid aan Babylons handelswaar.
Uit het wenen en klagen der kooplieden en ook van de zeevaarders
moet wel afgeleid worden dat met de ondergang van Babylon zo goed als de hele
wereldeconomie instort. Dit geeft voedsel aan de gedachte dat Babylon, de Grote
Stad, veel meer omvat dan een heerszuchtig, afgodisch religieus systeem dat
vanaf Nimrods opstand afval van de ware God en bijgeloof onder de mensen heeft
bevorderd. Zie het commentaar bij Op 17:5-6a.
Dat systeem nestelde zich in de gehele samenleving; ze ging de
Maatschappij in alle facetten diepgaand beïnvloeden. Dat verklaart dat de Grote Hoer met haar hoererij de aarde verdierf (Op 19:2).
Volgens historici was in Johannes' dagen het Romeinse Rijk met
haar Heidense cultus en priesterschap het stelsel dat in de eerste plaats
Babylon vertegenwoordigde. Toen haar verval intrad ging die hegemonie
geleidelijk over op de Christelijke wereld, beter aangeduid met de
term 'christenheid', aangezien ze met waar Christendom
vrijwel niets te maken had.
Tijdens haar bloeitijd was Rome de beste afnemer van alle
wereldproducten. Ze werd wel "een onverzadigbare buik" genoemd, die
nagenoeg alle voortbrengselen der wereld verslond. In onze tijd worden
soortgelijke dingen gezegd van de VS van Amerika, de huidige wereldmacht en een
werelddeel waarin de Christenheid dominant aanwezig is.
Op 11 oktober 2006
publiceerde het Britse dagblad The Independent over de 'supersize
nation', de VS van Amerika, waar de gemiddelde burger
vier keer meer energie en drie keer meer water gebruikt dan elders
in de wereld. Met een inwonertal dat binnenkort de 300
miljoen bereikt, dreigen de VS de hele wereld te 'verorberen'. Daarbij laten zij 2x zoveel afval achter
dan het wereldgemiddelde en stoten ze 5x meer
kooldioxide uit. Deze manier van leven, waarbij een buitensporig beroep
op de grondstoffen wordt gedaan, betekent een enorme
aanslag op het milieu, niet alleen in de VS zelf maar in heel de wereld. De
Amerikanen vertegenwoordigen 5% van de wereldbevolking maar verslinden 23% van
de energie en 28% van het papier. Eén op de 7 vaten olie die in de wereld
worden verhandeld, wordt opgestookt door Amerikaanse automobilisten.
Aandacht verdient wat in Op 18:14 ten aanzien van Babylon
wordt gesignaleerd wegens haar plotselinge einde: En het ooft, waarnaar je ziel begerig
was, ging van je weg. Het Griekse woord opôra betekent eigenlijk nazomer,
herfst.
Vandaar dat het wordt gebruikt voor de oogst die in die periode
van het jaar wordt binnengehaald, namelijk de vruchtenoogst. In tegenstelling
tot de graanoogst moet op het oogsten van de vruchten van bomen soms een aantal
jaren worden gewacht.
Babylon heeft door de eeuwen heen naar die 'herfstoogst'
uitgezien: Universele heerschappij door het politiek
getinte religieuze systeem, als resultaat van al dan niet gedwongen
wereldbekering. De Christenheid heeft lange tijd dat streven gehad, maar thans
- voorjaar 2017 - blaast vooral de Islam haar oude ambities dienaangaande nieuw
leven in.
Een kolossale 'oogst' werd verwacht, gepaard met veel heerlijkheid
en aanzien voor zichzelf, maar nu, met Babylons
smadelijke afgang, is die zo fel begeerde oogst van haar
weggegaan.
Zie: Het
lange termijneffect van Genesis 16:12 betreffende Ismaël.
Alsook het commentaar op Op 13:3-4.
In dit verband is het interessant om in Ezechiël
27 te lezen wat Tyrus stelde tegenover de grote
verscheidenheid aan producten die door de natiën naar de stad werden
aangevoerd.
Terwijl die artikelen zorgvuldig worden gespecificeerd alsof de
opsomming ontleend is aan douanelijsten, ontbreekt een specificatie van de
producten die Tyrus op háár
beurt leverde geheel en al. Ze worden slechts aangeduid als uw handelswaar (Ez 27:12-33).
Wat dat inhield in mystieke zin laat zich raden: De gouden beker
in haar hand, vol van gruwelen
en van de onreinheden van haar hoererij (Op
17:3-4).
20 ευφραινου επ αυτη ουρανε
και οι
αγιοι και
οι αποστολοι
και οι
προφηται οτι εκρινεν
ο θεος το
κριμα υμων
εξ αυτης
21 και ηρεν
εις αγγελος
ισχυρος λιθον ως
μυλινον μεγαν και
εβαλεν εις την
θαλασσαν λεγων ουτως
ορμηματι βληθησεται
βαβυλων η μεγαλη πολις
και ου
μη ευρεθη
ετι
Bedrijf vreugde over haar, hemel, en de heiligen
en de apostelen en de profeten! Want God voltrok
in jullie rechtszaak het vonnis aan haar. En één sterke engel nam een steen op
als een grote molensteen, en wierp [die] in de zee, zeggend: Zo zal Babylon, de Grote Stad, met
een plotselinge actie worden neergeworpen, en ze zal beslist niet meer gevonden
worden.
Tegenover de koningen der aarde die treuren over het einde van het
weelderige leven dat zij in hun relatie met de Hoer hebben geleid, en de
handelsmagnaten die jammeren over de instorting van hun markteconomie waarvoor
Babylon door de eeuwen heen de gunstige condities schiep, staat het Israël
Gods, de Vrouw die zowel aards als hemels is. De leden daarvan, de Christelijke
Gemeente in de hemel en de Joodse Rest op aarde, hebben reden zich uitbundig te
verheugen omdat God ten behoeve van hen het oordeel
voltrok aan hun eeuwenoude vijandin:
Verheug u niet over mij, mijn vijandin: Al ben
ik gevallen, ik zal weder opstaan; al zit ik in het duister, YHWH zal mij tot
licht zijn.
De woede
van YHWH zal ik dragen - want ik heb tegen hem gezondigd - totdat hij mijn
rechtsgeding voert en mij recht verschaft. Hij zal mij uitleiden in het licht;
ik zal aanschouwen hoe Hij gerechtigheid oefent. Mijn vijandin zal het zien, en
schaamte zal haar bedekken, haar die tot mij zei: Waar is YHWH, uw God? Mijn
ogen zullen op haar neerzien. Nu zal zij vertreden worden, als slijk der
straten.
(Mc
7:8-10)
Het oordeel wordt hier voorgesteld als zijnde aan de Hoer
voltrokken. Om die reden zou nu onmiddellijk hoofdstuk 19 kunnen volgen, waarin
Johannes vanaf vers 1 verneemt dat hemel en aarde zich inderdaad verheugen en
God luidkeels lof toezwaaien, culminerend in Op
19:5-8.
De lofprijzende grote menigte onderscheidt dat met
de ondergang van Babylon, de eeuwenoude vijandin van God en zijn volk, het
koningschap van God hersteld is en dat niets meer de Bruiloft van het Lam in de
weg staat.
Er volgt evenwel opnieuw een intermezzo
waarbij wederom in toekomstige termen over Babylons
ondergang wordt gesproken, te beginnen met een illustratie: Babylon zal
plotseling, met een snelle worp worden neergeslingerd, alsof een sterke engel
een enorme molensteen in de zee slingert. Zoals die natuurlijk voor altijd in
de diepte wegzinkt, zo zal het de Hoer vergaan, ze zal er nooit meer zijn.
Het beeld gaat terug op Jeremia 51 waar de profeet een boodschap
van ondergang van het historische Babylon te boek stelde en Seraja,
de kwartiermeester die koning Zedekia vergezelde bij
diens bezoek aan de stad, de volgende opdracht gaf:
Wanneer
gij in Babel komt, zie dan toe en lees al deze woorden
en zeg: YHWH, gij hebt aangaande deze plaats gesproken, dat gij haar zult
afsnijden, zodat er geen inwoner meer in zijn zal, hetzij mens of huisdier,
maar dat zij voor eeuwig niets dan een verlaten woestenij zij.
En
wanneer gij klaar zijt met
het lezen van dit boek, bind er dan een steen aan en werp het midden in de
Eufraat, en zeg: Evenzo zal Babel wegzinken en nooit weer bovenkomen, ten
gevolge van het onheil dat ik erover ga brengen.
(Jr 51:59-64).
In de Openbaring wordt de Eufraat vervangen door de zee, een zinnebeeldige term die
steeds binnen Johannes' visionaire gezichtskring blijft. Vooral in hoofdstuk 18
is het gebruik van zee passend
gezien het feit dat daarin de nadruk ligt op het commerciële Babylon. Haar prototype Tyrus, de handelsstad die met haar markten, waar de
goederen der natiën werden verhandeld, het commerciële centrum der wereld
vormde, was immers aan de zee gelegen.
Vergelijk Ez 26:17-18; 27:25-27.
22 και φωνη
κιθαρωδων
και μουσικων
και αυλητων
και σαλπιστων
ου μη ακουσθη εν σοι ετι και
πας τεχνιτης
πασης τεχνης
ου μη ευρεθη εν
σοι ετι
και φωνη
μυλου ου
μη ακουσθη
εν σοι
ετι
23 και φως λυχνου ου
μη φανη
εν σοι
ετι και
φωνη νυμφιου
και νυμφης
ου μη ακουσθη εν σοι ετι οτι
οι εμποροι
σου ησαν
οι μεγιστανες
της γης
οτι εν
τη φαρμακεια
σου επλανηθησαν
παντα τα
εθνη
24 και εν αυτη αιμα
προφητων και αγιων
ευρεθη και παντων
των εσφαγμενων
επι της
γης
En geluid van harpspelers en zangers en
fluitspelers en bazuinblazers zal geenszins meer in
jou worden gehoord; en geen kunstenaar van enige kunst zal geenszins meer in
jou gevonden worden; en geluid van een molen zal geenszins meer in jou gehoord
worden. En geen lamplicht zal nog langer in jou schijnen; en geen stem van
bruidegom en bruid zal nog langer in jou gehoord worden, omdat jouw kooplieden
de groten der aarde waren, want door jouw spiritistische praktijk werden alle
Heidenvolken op een dwaalspoor gebracht. En in haar werd bloed van profeten en
van heiligen gevonden en van allen die op de aarde afgeslacht zijn
Met de opsomming van wat allemaal niet meer
aangetroffen zal worden in Babylon, worden nog verdere kenmerken voor haar
identificatie verschaft. Eeuwenlang werden de schone kunsten vrijwel
uitsluitend binnen religie beoefend. Schilders, beeldhouwers, architecten waren
bijna per definitie gefocust op religieuze voorstellingen en/of gebouwen.
Enorme hoeveelheden geld en mankracht werden
aangewend voor de bouw van imposante kloosters, bisschoppelijke paleizen,
kathedralen, moskeeën, die door kunstwerkers luisterrijk werden gemaakt met
kostbare altaren, panelen, beeldhouwwerk.
Tot op heden komen met veel pracht en praal
vorsten, presidenten, hoge politici, kopstukken binnen de Handel en het Geld-
en Bankwezen, kortom de groten der aarde, bijeen op
huwelijksplechtigheden en/of begrafenissen waar Babylons
geestelijken de leiding hebben.
Hoe indrukwekkend dat alles ook moge zijn, de
feiten der historie kunnen de onreine praktijken van Babylon niet verhullen.
Missie/zending, gedwongen ‘bekeringen’ gingen gewoonlijk hand in hand met het
kolonialiseren cq overweldigen van volken in bloedige
oorlogen. Hun gebieden werden vervolgens niet zelden tot wingewesten gemaakt en
eeuwenlang uitgezogen.
En wat kregen die mensen ervoor terug op het gebied
van godsdienst? Wat de Christenheid betreft werden de bijgelovige leringen en
praktijken van demonen - waarin de Heidenen reeds
waren gedompeld - niet zelden met slechts een 'christelijk' vernisje
overdekt. Er vond niet meer dan een verschuiving binnen Babylonische segmenten
plaats. Het bijgeloof bleef.
En zoals reeds
geconstateerd bij Op
17:5-6a, heeft Babylon met haar mystieke,
afgodische praktijken bijgedragen tot een klimaat waarbinnen door mensen onder
haar invloed rivieren van bloed zijn vergoten. Daarom wordt zij door God
gevonnist. Hij is haar
ongerechtigheden niet vergeten; haar zonden hebben zich helemaal tot de hemel
opgestapeld (vers 4).
Zie ook Js 24:8; Ez 26:13; Jr 25:10; 7:34;
16:9;
Js 23:8-9; 47:9;
Na
3:4.
-.-.-.-
Naar Openbaring
19