Schriftstudies.tk
Eén Samuël 17 – Goliath

Eén Samuël 17 – Goliath

 

1Sm 17:1

De Filistijnen brachten hun legerkampen bijeen tot de strijd. Toen zij bijeengekomen waren te Socho, dat tot Juda behoort, legerden zij zich vervolgens tussen Socho en Azeka, te Efes-Dammim.  

3739

1Sm 17:2

Saul en de mannen van Israël brachten [hun troepen] bijeen en legerden zich toen in de laagvlakte van Ela, en zij schaarden zich vervolgens in slagorde om de Filistijnen tegemoet te gaan.

3757

 

GW 7496 ≈≈ 2Kr 2:12 >> Vervolgens zei Hiram: Gezegend zij YHWH, de God van Israël, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, omdat hij aan David, de koning, een wijze zoon gegeven heeft, ervaren in doorzicht en verstand, die een Huis zal bouwen voor YHWH en een huis voor zijn koningschap.

 

1Sm 17:3

En de Filistijnen stonden op de berg aan deze zijde, en de Israëlieten stonden op de berg aan gene zijde, met het dal tussen hen in. 

2469

1Sm 17:4

Toen trad uit de legerkampen van de Filistijnen een kampvechter naar voren met name Goliath, afkomstig uit Gath. Zijn lengte was zes el en een span.

4837

1Sm 17:5

En hij had een koperen helm op zijn hoofd en was bekleed met een geschubde maliënkolder, en het gewicht van de maliënkolder was vijfduizend sikkelen koper [bijna 60 kg). 

 

GW 6435 is ook die van Op 2:4 >> Maar ik heb tegen je dat je je eerste liefde verliet.

6435

 

GW 13741 ≈≈ Gl 2:12 >> Want voordat enkelen van Jakobus gekomen waren was hij [Kèfas] gewoon tezamen met de Heidenen te eten, maar toen zij kwamen ging hij zich terugtrekken en zich afzonderen, uit vrees voor de voorstanders der besnijdenis.

 

Goliath was een onbesneden Filistijn. Aldus David (vers 26).

 

1Sm 17:6

En hij had koperen scheenplaten boven zijn voeten en een koperen werpspies tussen zijn schouders.  

3083

1Sm 17:7

En de houten schacht van zijn speer was als een weversboom, en de kling van zijn speer was zeshonderd sikkelen ijzer; en de drager van het grote schild ging voor hem uit.

4569

 

GW 7652 ≈≈ Ex 16:8 >> En Mozes vervolgde: Het zal zijn wanneer YHWH jullie in de avond vlees te eten geeft en in de morgen brood tot verzadiging toe, omdat YHWH jullie murmureringen waarmee jullie tegen hem murmureren, heeft gehoord. En wat zijn wij? Jullie murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen YHWH.

 

1Sm 17:8

Vervolgens bleef hij staan en riep toen naar de gevechtslinies van Israël en zei tot hen: Waarom trekken jullie uit om je in slagorde te scharen? Ben ik niet de Filistijn en jullie knechten die aan Saul toebehoren? Jullie moeten een man kiezen, en laat die op mij afkomen.  

5854

1Sm 17:9

Indien hij met mij kan vechten en mij werkelijk neerslaat, dan moeten wij jullie tot knechten worden. Maar indien ik hem aankan en hem neersla, dan moeten jullie ons tot knechten worden, en jullie moeten ons dienen.

3405

 

GW 9259 ≈≈ Lk 21:25 >> En er zullen tekenen zijn in zon en maan en sterren, en op de aarde beklemming der natiën, in verbijstering vanwege rumoer van zee en branding, (26)  terwijl mensen bezwijmen van vrees en verwachting van de dingen die over de bewoonde wereld komen; want krachten der hemelen zullen worden geschokt. (27)  En dan zullen zij de Mensenzoon zien, komend in een wolk, met kracht en grote heerlijkheid.

1Tm 3:13 >> Maar boosaardige mensen en bedriegers [door misleidende toverkunsten] zullen tot erger voortgaan, op een dwaalspoor brengend en gebracht wordend.

 

Beide vv getuigen profetisch van veel demonenactiviteit in de 70ste Jaarweek.

 

1Sm 17:10

En de Filistijn zei verder nog: Voorwaar, ik voor mij hoon vandaag de gevechtslinies van Israël. Geeft mij een man, en laten wij met elkaar vechten! 

4565

1Sm 17:11

Toen Saul en heel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, krompen zij ineen van schrik en werden zeer bevreesd.

3541

 

GW 8106 >> 1Ko 11:12 >> Want zoals de vrouw uit de man [is], [is] evenzo de man door de vrouw; maar alle dingen [zijn] uit God.

 

Moeten we hieruit concluderen dat het Israël van koning Saul zich als een bange vrouw gedroeg; zonder vertrouwen in YHWH Elohim?

 

1Jh 5:8 >> (7) Omdat er drie zijn die getuigenis afleggen: 8 >> de geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één. 

 

1Sm 17:45

Hierop zei David tot de Filistijn: Jij komt tot mij met een zwaard en met een speer en met een werpspies, maar ik kom tot je met de naam van YHWH der legerscharen, de God van de gevechtslinies van Israël, die jij gehoond hebt.

5893

1Sm 17:46

Deze dag zal YHWH jou in mijn hand overleveren, en ik zal je zeker neerslaan en je hoofd van je wegnemen; en op deze dag zal ik de lijken van het legerkamp der Filistijnen aan het gevogelte van de hemel en aan de wilde dieren der aarde geven; en mensen van heel de aarde zullen weten dat er een God bestaat die aan Israël toebehoort.

 

GW 7617 is ook die van Dt 31:12 >> Roep het volk bijeen, de mannen en de vrouwen en de kleinen en uw inwonende vreemdeling die binnen uw poorten is, opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij YHWHjullie God, moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden van deze Wet te volbrengen.

 

7617

1Sm 17:47

En deze hele gemeente zal weten dat YHWH niet met zwaard of speer redt, want YHWH behoort de strijd toe, en Hij moet jullie in onze hand geven.

2732

 

GW 16242 ≈≈ Op 21:8 >> Maar wat de lafhartigen betreft en trouwelozen en verdorvenen en moordenaars en hoereerders en spiritisten en afgodendienaren en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat brandt van vuur en zwavel, hetgeen de Tweede dood is.  

 

 

1Sm 17:48

En het geschiedde dat de Filistijn zich verhief en kwam aanlopen en steeds dichterbij kwam, David tegemoet, en David haastte zich nu en rende in de richting van de gevechtslinie, de Filistijn tegemoet. 

4627

1Sm 17:49

Toen stak David zijn hand in zijn tas en nam er een steen uit en slingerde die weg, zodat hij de Filistijn in zijn voorhoofd trof, en de steen drong in zijn voorhoofd, waarna hij op zijn gezicht ter aarde viel.

4454

 

GW 9081 ≈≈ Mt 26:14 >> Hierop ging één van de twaalf, degene die Judas Iskariot werd genoemd, naar de overpriesters  (15) en zei: Wat zullen je mij geven als ik hem aan jullie verraad? Zij zegden hem dertig zilverstukken toe. (16) Van toen af bleef hij daarom een goede gelegenheid zoeken om hem te verraden.

 

In Jh 17:12 noemde Yeshua zijn verrader Judas de zoon der vernietiging. 

Voor hem is derhalve geen enkele toekomst. Kennelijk geldt dat ook voor Goliath die blijkbaar tot het reuzengeslacht der Refaïeten behoorde, zoals ook Og, de koning van Basan (Dt 3:1-11).

 

1Sm 17:50

Zo bleek David met een slinger en een steen sterker te zijn dan de Filistijn, en hij sloeg de Filistijn neer en bracht hem ter dood; en David had geen zwaard in zijn hand. 

3369

1Sm 17:51

 

 

En David rende voort en stond ten slotte bij de Filistijn. Toen nam hij diens zwaard en trok het uit de schede en bracht hem definitief ter dood toen hij er zijn hoofd mee afhieuw. Toen nu de Filistijnen zagen dat hun sterke gestorven was, sloegen zij op de vlucht.

 

Job 38:2-7 heeft ook GW 7552. Daar is sprake van de zonen Gods die juichten en jubelden toen YHWH Elohim de aarde grondvestte. In Gn 6:1-4 vernemen we dat velen van die engelenzonen Gods hun Schepper ongehoorzaam werden door zich tot manlijke gestalten te materialiseren zodat zij de mooie dochters der mensen als vrouw konden nemen.

 

De zonen welke uit die tegennatuurlijke verbintenissen werden geboren worden in Gn 6:4 blijkbaar zowel als nefilim en als gibborim [sterke mannen] aangeduid.

Een en ander lijkt te corresponderen met wat we hierboven over Goliath schreven: Goliath die blijkbaar tot het reuzengeslacht der Refaïeten behoorde.

 

Job 38:2

Wie is daar bezig raad te verduisteren met woorden zonder verstand?  

1253

Job 38:3

Omgord je lendenen nu als een man, dan zal ik je ondervragen, en licht gij mij in.

1161

Job 38:4

Waar bevond jij je, toen ik de aarde grondvestte? Vertel het indien gij werkelijk inzicht hebt.  

1502

Job 38:5

Wie heeft haar afmetingen bepaald, ingeval gij het weet; of wie heeft het meetsnoer over haar gespannen? 

1335

Job 38:6

Waarin zijn haar pijlers neergelaten; of wie heeft haar hoeksteen gelegd,  

1167

Job 38:7

terwijl de morgensterren eenstemmig juichten en alle zonen Gods jubelden?

1134

7552

 

GW 10921 ≈≈ Lk 6:3 >> En ten antwoord zei Jezus tot hen: Hebben jullie zelfs dit niet gelezen wat David deed toen hij honger had, hijzelf en zij die bij hem waren? (4)  Hoe hij het huis van God binnenging en na de broden der voorzetting ontvangen te hebben, (ze) at en gaf aan hen die bij hem waren, welke niemand mag eten dan alleen de priesters? (5)  En hij zei tot hen: De Mensenzoon is Heer van de Sabbat.