Eén Samuël 17 – Goliath
De Filistijnen brachten hun legerkampen bijeen tot de
strijd. Toen zij bijeengekomen waren te Socho, dat
tot Juda behoort, legerden zij zich vervolgens tussen Socho
en Azeka, te Efes-Dammim. |
||
Saul en de mannen van Israël brachten [hun
troepen]
bijeen en legerden zich toen in de laagvlakte van Ela,
en zij schaarden zich vervolgens in slagorde om de Filistijnen tegemoet te
gaan. |
GW 7496
≈≈ 2Kr 2:12 >> Vervolgens zei Hiram: Gezegend zij YHWH, de God
van Israël, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, omdat hij aan David, de
koning, een wijze zoon gegeven heeft, ervaren in doorzicht en verstand, die een
Huis zal bouwen voor YHWH en een huis voor zijn koningschap.
En de Filistijnen stonden op
de berg aan deze zijde, en de Israëlieten stonden op de berg aan gene zijde,
met het dal tussen hen in.
|
||
Toen trad uit de legerkampen
van de Filistijnen een kampvechter naar voren met name
Goliath, afkomstig uit Gath. Zijn lengte was zes el
en een span. |
||
En hij had
een koperen helm op zijn hoofd en was bekleed met een geschubde maliënkolder,
en het gewicht van de maliënkolder was vijfduizend sikkelen koper [bijna GW 6435 is ook die van Op 2:4 >> Maar ik heb tegen je dat je je eerste liefde verliet. |
GW
13741 ≈≈ Gl 2:12 >> Want voordat enkelen van Jakobus gekomen waren was hij
[Kèfas] gewoon tezamen met de Heidenen te
eten, maar toen zij kwamen ging hij zich terugtrekken en zich afzonderen, uit
vrees voor de voorstanders der besnijdenis.
Goliath was een onbesneden Filistijn. Aldus David (vers 26).
En hij had koperen scheenplaten boven zijn voeten en een koperen
werpspies tussen zijn schouders.
|
||
En de houten schacht van
zijn speer was als een weversboom, en de kling van zijn speer was zeshonderd
sikkelen ijzer; en de drager van het grote schild ging voor hem uit. |
GW
7652 ≈≈ Ex 16:8 >> En
Mozes vervolgde: Het zal zijn wanneer YHWH jullie in de avond vlees te
eten geeft en in de morgen brood tot verzadiging toe, omdat YHWH jullie murmureringen waarmee jullie tegen hem
murmureren, heeft gehoord. En wat zijn wij? Jullie murmureringen
zijn niet tegen ons, maar tegen YHWH.
Vervolgens bleef hij staan
en riep toen naar de gevechtslinies van Israël en zei tot hen: Waarom trekken
jullie uit om je in slagorde te scharen? Ben ik niet de Filistijn en jullie knechten die aan Saul
toebehoren? Jullie moeten een man kiezen, en laat die op mij
afkomen. |
||
Indien hij met mij kan
vechten en mij werkelijk neerslaat, dan moeten wij jullie tot
knechten worden. Maar indien ik hem aankan en hem neersla, dan moeten
jullie ons tot knechten worden, en jullie moeten ons dienen. |
GW 9259
≈≈ Lk 21:25 >> En er zullen tekenen zijn in zon en maan en
sterren, en op de aarde beklemming der natiën, in verbijstering vanwege rumoer
van zee en branding, (26) terwijl mensen bezwijmen van vrees
en verwachting van de dingen die over de bewoonde wereld komen; want krachten
der hemelen zullen worden geschokt. (27) En dan
zullen zij de Mensenzoon zien, komend in een wolk, met kracht en grote
heerlijkheid.
1Tm 3:13 >> Maar boosaardige mensen en bedriegers [door
misleidende toverkunsten] zullen tot erger voortgaan, op een dwaalspoor brengend en
gebracht wordend.
Beide vv getuigen profetisch van veel demonenactiviteit in de 70ste Jaarweek.
En de Filistijn
zei verder nog: Voorwaar, ik voor mij hoon vandaag de gevechtslinies van
Israël. Geeft mij een man, en laten wij met elkaar
vechten! |
||
Toen Saul
en heel Israël deze woorden van de Filistijn
hoorden, krompen zij ineen van schrik en werden zeer bevreesd. |
GW 8106 >> 1Ko 11:12 >> Want zoals de vrouw uit de man [is], [is] evenzo de man door de vrouw; maar alle dingen [zijn] uit God.
Moeten we hieruit concluderen dat het Israël van koning Saul zich als een bange vrouw gedroeg; zonder vertrouwen in YHWH Elohim?
1Jh 5:8 >> (7) Omdat er drie zijn die getuigenis
afleggen: 8 >> de geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot
één.
Hierop zei David tot de Filistijn: Jij komt tot mij met een zwaard en met een speer en met een werpspies, maar ik kom tot je met de naam van YHWH der legerscharen, de God van de gevechtslinies van Israël, die jij gehoond hebt. |
||
Deze dag zal YHWH jou in mijn hand overleveren, en ik zal je zeker neerslaan en je hoofd van je wegnemen; en op deze dag zal ik de lijken van het legerkamp der Filistijnen aan het gevogelte van de hemel en aan de wilde dieren der aarde geven; en mensen van heel de aarde zullen weten dat er een God bestaat die aan Israël toebehoort.
GW 7617 is ook die van Dt 31:12 >> Roep het volk bijeen, de mannen en de
vrouwen en de kleinen en uw inwonende vreemdeling die binnen uw poorten is,
opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij YHWH, jullie God,
moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden van deze
Wet te volbrengen.
|
||
En deze hele gemeente zal weten dat YHWH niet met zwaard of speer redt, want YHWH behoort de strijd toe, en Hij moet jullie in onze hand geven. |
GW 16242 ≈≈ Op 21:8 >> Maar wat de lafhartigen betreft en trouwelozen en verdorvenen en moordenaars en hoereerders en spiritisten en afgodendienaren en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat brandt van vuur en zwavel, hetgeen de Tweede dood is.
En het geschiedde dat de Filistijn zich verhief en kwam aanlopen en steeds
dichterbij kwam, David tegemoet, en David haastte zich nu en rende in de
richting van de gevechtslinie, de Filistijn
tegemoet. |
||
Toen stak
David zijn hand in zijn tas en nam er een steen uit en slingerde die weg,
zodat hij de Filistijn in zijn voorhoofd trof, en
de steen drong in zijn voorhoofd, waarna hij op zijn gezicht ter aarde viel. |
GW 9081 ≈≈ Mt 26:14 >> Hierop ging één van de twaalf, degene die Judas Iskariot werd genoemd, naar de overpriesters (15) en zei: Wat zullen je mij geven als ik hem aan jullie verraad? Zij zegden hem dertig zilverstukken toe. (16) Van toen af bleef hij daarom een goede gelegenheid zoeken om hem te verraden.
In Jh 17:12 noemde Yeshua zijn verrader Judas de zoon der vernietiging.
Voor hem is derhalve geen enkele toekomst. Kennelijk geldt dat ook voor Goliath die blijkbaar tot het reuzengeslacht der Refaïeten behoorde, zoals ook Og, de koning van Basan (Dt 3:1-11).
Zo bleek David met een
slinger en een steen sterker te zijn dan de Filistijn,
en hij sloeg de Filistijn neer en bracht hem ter
dood; en David had geen zwaard in zijn hand. |
||||||||||||||||||||
En David rende voort en
stond ten slotte bij de Filistijn. Toen nam hij diens zwaard en trok het uit de schede en
bracht hem definitief ter dood toen hij er zijn hoofd mee afhieuw. Toen
nu de Filistijnen zagen dat hun sterke gestorven
was, sloegen zij op de vlucht. Job 38:2-7
heeft ook GW 7552. Daar is sprake van de zonen Gods die juichten en jubelden toen
YHWH Elohim de aarde grondvestte. In Gn 6:1-4
vernemen we dat velen van die engelenzonen Gods hun Schepper ongehoorzaam
werden door zich tot manlijke gestalten te materialiseren zodat zij de mooie
dochters der mensen als vrouw konden nemen. De zonen welke uit die tegennatuurlijke verbintenissen
werden geboren worden in Gn 6:4 blijkbaar zowel als nefilim
en als gibborim [sterke mannen] aangeduid. Een en ander lijkt te corresponderen met wat we hierboven
over Goliath schreven: Goliath
die blijkbaar tot het reuzengeslacht der Refaïeten
behoorde.
|
GW 10921
≈≈ Lk 6:3 >> En ten antwoord zei Jezus tot hen: Hebben
jullie zelfs dit niet gelezen wat David deed toen hij honger had, hijzelf en
zij die bij hem waren? (4)
Hoe hij het huis van God binnenging en na de broden der voorzetting
ontvangen te hebben, (ze) at en gaf aan hen die bij hem waren, welke niemand
mag eten dan alleen de priesters? (5) En hij zei
tot hen: De Mensenzoon is Heer van de Sabbat.